BER 2012, afl. 3 - Sign. - Ontvangst stuitingsbrief ontkend. Dwangsom kan niet meer ingevorderd worden
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-04-2012 De kwestie spitst zich toe op de invordering van een dwangsom, die de gemeente aan de eiseres in deze heeft opgelegd wegens het permanent bewonen van een recreatiewoning. eiseres is tegen de invordering in verzet gekomen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 5 oktober 2011 de gronden van het verzet alle afgewezen, op één na. Deze laatste betrof de stelling van eiseres dat zij (naast alle andere aanmaningsbrieven, ook) de aanmaningsbrief van 12 februari 2010 niet had ontvangen, als gevolg waarvan de verjaring van het recht tot invordering niet tijdig zou zijn gestuit. De rechtbank heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld de verzending van de brief van 12 februari 2010 aannemelijk te maken. De gemeente heeft bij akte van 2 november 2011 laten weten dat er geen verzendadministratie wordt bijgehouden aan de hand waarvan de verzending van de brief aannemelijk gemaakt kan worden. Uit de omstandigheden van het geval moet volgens de gemeente echter worden afgeleid dat de brief wel degelijk is verstuurd. Eiseres stelt in haar antwoordakte dat de gemeente niet kan weerleggen het standpunt van eiseres dat zij de brief van 12 februari 2010 in het geheel niet kent en nooit heeft ontvangen. Het feit dat de brief bestaat, is onvoldoende grond om te zeggen dat hij dan ook verzonden zal zijn. Het gaat er om of het aannemelijk is dat de brief is verzonden. In het algemeen zullen brieven die opgemaakt worden door overheidsinstanties ook wel worden verzonden, maar nu de ontvangst is betwist, moet eerst aannemelijk worden gemaakt dat ook deze specifieke brief is verstuurd. De gemeente heeft verder aangevoerd dat de kwestie is gebaseerd op één enkele – ongeloofwaardige – stelling, die ook in andere procedures bij alle brieven die eiseres niet uitkomen, door haar is opgeworpen. Bovendien heeft eiseres zelf erkend dat ze zich van oneigenlijke argumenten bedient om maar haar gelijk te kunnen krijgen. De rechtbank overweegt hierover dat de argumenten die de gemeente hier opwerpt, zien op de al dan niet geloofwaardige betwisting van de ontvangst van de brief. De rechtbank heeft al geoordeeld dat de ontvangst van de brieven, waarvan aannemelijk is dat zij zijn verzonden, door eiseres niet niet-ongeloofwaardig (dus ongeloofwaardig) is betwist. Maar volgens vaste jurisprudentie moet de rechtbank, bij betwisting van de ontvangst, eerst beoordelen of aannemelijk is dat een brief is verzonden, voordat aan de aannemelijkheid van de ontvangst kan worden toegekomen (ABRvS 1 september 1998, AB 1998, 412 en recent: ABRvS 10 februari 2010, AB 2010, 121. Met noot: CRvB 8 mei 2009, AB 2009, 315). De rechtbank ziet geen reden om van de vaste jurisprudentie af te wijken. De conclusie moet zijn dat de gemeente niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de brief van 12 februari 2010 aan eiseres is verstuurd. De bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen verjaart 6 maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. De verjaring is in casu niet tijdig gestuit. De dwangsom kan derhalve niet meer worden ingevorderd.