BER 2013, afl. 8 - Sign. - Opheffing van executoriaal eigenbeslag (door geërgerde voorzieningenrechter)
Aflevering 8, gepubliceerd op 01-12-2013 Partijen hadden een eenvoudige zaak: eiser diende een bedrag van € 675 aan gedaagde te betalen en gedaagde diende enkele aan eiser in eigendom toebehorende goederen af te geven. In plaats van deze handelingen te verrichten, hebben partijen en/of hun advocaten besloten hierover, met toevoegingen aan beide zijden, te gaan procederen. Dat heeft geleid tot het vonnis van 24 september 2013. In plaats van over en weer simpelweg het vonnis uit te voeren (eiser betalen en gedaagde afgeven), hebben partijen en/of hun advocaten er voor gekozen te gaan chicaneren. De voorzieningenrechter ergert zich aan de houding van partijen: “In plaats van gelijk oversteken, hebben over en weer betekeningen plaatsgevonden en is eigenbeslag gelegd, ook dit alles met gebruikmaking van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Alsof het allemaal niet al driest genoeg was, hebben partijen en/of hun advocaten vervolgens besloten het onderhavige kort geding te voeren. Een keuze die, zouden partijen en/of hun advocaten de kosten van al deze acties volledig en zelf moeten dragen, zij in dat geval nimmer zouden hebben gemaakt. Uiteraard is het belang van een procedure niet altijd af te meten aan een op geld waardeerbaar belang, maar het belang van deze zaak is miniem. Uitgerekend in een periode waarin (serieuze) advocaten en anderen aandacht vragen voor voorgenomen bezuinigingen op door de overheid gefinancierde rechtshulp ontzien de partijen in dit geding en hun advocaten zich niet duizenden euro’s aan toevoegingsgelden en uren tijd van instanties die die tijd en energie beter kunnen besteden, te verspillen aan een “geschil” dat het niveau heeft van een kleuterruzie in de zandbak. Zij geven daarmee ook voeding aan (onjuiste) standpunten dat toevoegingsgelden vaak worden gebruikt voor onzinnige procedures die niet zouden worden gevoerd indien het toevoegingsstelsel niet bestond. Partijen en in ieder geval hun advocaten moeten zich doodschamen om over dit soort trivialiteiten twee gerechtelijke procedures te voeren. Het is slechts wegens het bepaalde in artikel 26 Rv dat de voorzieningenrechter voortgaat met de behandeling van deze zaak.” Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of gedaagde gerechtigd was om op 3 oktober 2013 over te gaan tot het leggen van executoriaal eigenbeslag op de eigendommen van eiser die zij tot op heden weigert af te geven, stellende dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de veroordeling bij vonnis van 24 september 2013. Eigenbeslag is (conservatoir of executoriaal) beslag van een schuldeiser op de vorderingen die zijn schuldenaar op hem heeft of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen alsmede op de aan zijn schuldenaar toebehorende roerende zaken die hij voor deze onder zich heeft en die geen registergoederen zijn (art. 724 en 479h Rv). Uitgangspunt is dat in beginsel het leggen van eigenbeslag mogelijk is ter verzekering van het verhaal van een vordering of de uitwinning daarvan. Blijft het binnen zijn doelomschrijving van het verschaffen van zekerheid met het oog op reële executie, dan is het een geoorloofd middel. Als het meer is dan het verschaffen van zekerheid kan sprake zijn van misbruik van recht. De beoordeling daarvan is echter sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, en wel de omstandigheden van het geval tijdens de beslaglegging. Partijen hebben diverse omstandigheden aangevoerd (de min of meer onmiddellijke betekening van het vonnis door eiser terwijl gedaagde meende dat partijen zich in onderling overleg aan het vonnis zouden confirmeren, de betekening van het vonnis door gedaagde aan eiser gevolgd door het leggen van executoriaal eigenbeslag en de discussie die tussen partijen is ontstaan over het al dan niet verbeuren van dwangsommen) die duidelijk maken dat het geschil tussen partijen steeds verder is geëscaleerd. Het was weinig behoorlijk van eiser om het vonnis reeds op 27 september 2013 te laten betekenen opdat snel de dwangsommen zouden worden verbeurd terwijl hij zelf stelde gedaagde niet ineens of volledig te kunnen betalen. Op zich is wellicht nog begrijpelijk dat gedaagde de goederen niet afgaf omdat eiser stelde niet meteen en volledig te kunnen betalen, maar daarmee miskende gedaagde dat (ook) zij het vonnis diende na te komen. De betekening door eiser was, onder deze omstandigheden, disproportioneel en dat was het leggen van eigenbeslag door gedaagde ook. Het eigenbeslag moet onder deze omstandigheden worden beschouwd als te zijn gelegd ter frustrering van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter - in afwijking van het gevorderde - het beslag zelf opheffen, zodat er ook geen reden is voor het opleggen van de gevorderde dwangsommen. Gelet op de chicanerende houding van partijen en/ of hun advocaten zou een nieuwe veroordeling met een daaraan gekoppelde dwangsom waarschijnlijk tot nieuwe trucs en misplaatste juridische spitsvondigheden leiden. De voorzieningenrechter is nog niet klaar: “In het verleden kon de rechter, indien hij van oordeel was dat de toevoegingen ten onrechte waren verstrekt, deze vernietigen. Daar is in dit geval alle aanleiding voor, maar de wettelijke bevoegdheid ontbreekt. De Raad voor de Rechtsbijstand heeft deze bevoegdheid echter wel. Vernietiging van de in deze zaak verstrekte toevoegingen zou het effect hebben dat aan het hier betoonde gechicaneer minder overheidsgelden worden verspild en op die manier zouden partijen en hun advocaten de zure vruchten plukken van hun onbehoorlijk gedrag.” De voorzieningenrechter heft het executoriaal eigenbeslag op dat gedaagde ten laste van eiser heeft gelegd, en compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Ten onrechte doorgehaald beslag werkt niet jegens kopers te goeder trouw (Rechtbank Rotterdam, 7 oktober 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9372 (publicatie 28 november 2013)) G heeft tot verhaal van een vordering conservatoir beslag gelegd op de toenmalige woning van X. X is daarna veroordeeld om aan G een bedrag te voldoen en dit bedrag is nog niet volledig voldaan. Eisers hebben vervolgens onderhands de woning van X gekocht. De hypotheekbank heeft de hele verkoopopbrengst gevorderd. Een medewerker van de deurwaarder heeft vervolgens aan de notaris een “akte van waardeloosheid beslag” gestuurd. In deze akte van waardeloosheid staat vermeld dat G verklaart dat het beslag van 22 oktober 2008 waardeloos is en dat hij de notaris machtigt om de verklaring van waardeloosheid op te maken en ter inschrijving aan te bieden. De “akte van waardeloosheid beslag” is echter niet ondertekend door G, maar door de medewerker van de deurwaarder en voorzien van een stempel van de deurwaarder. Op 18 januari 2013 is de woning aan eisers geleverd. In de notariële akte staat dat de woning niet met beslag bezwaard is. Bij deurwaardersexploot van 21 juni 2013 is op verzoek van G het proces-verbaal van beslaglegging van 22 oktober 2008 aan eisers betekend en aangezegd dat het beslag executoir is verklaard bij vonnis van de rechtbank Breda van 27 april 2011. Bij deurwaardersexploot van 18 juli 2013 is op verzoek van G aan eisers de executoriale verkoop van de woning aangezegd. Eisers vorderen in dit geding schorsing van de executie. De voorzieningenrechter stelt vast dat de deurwaarder om doorhaling heeft verzocht. Weliswaar in de vorm van een verklaring uit naam van G zonder haar handtekening, maar voorzien van het deurwaardersstempel en een ondertekening van een medewerker van het deurwaarderskantoor. Deze verklaring is door de notaris ook daadwerkelijk gebruikt om het beslag door te halen en in het kadaster ingeschreven. Er is derhalve ten opzichte van derden sprake van een regelmatige doorhaling. Eisers mochten daar op afgaan. Eisers wisten noch behoorden te weten dat G niet instemde met het verzoek tot doorhaling van de deurwaarder. Eisers mogen zich verlaten op de registers. Dat doorhaling ten onrechte is verzocht, ligt in de risicosfeer van G, niet van eisers. G is degene die de deurwaarder heeft ingeschakeld. Als derden te goeder trouw worden eisers beschermd. Het gaat niet aan dat G een vordering op X wil verhalen op eisers, die een woning hebben gekocht waarop volgens de registers met garantie van de notaris geen beslag rustte. G zal zich hebben te verstaan met de deurwaarder en niet met eisers, dit overigens daargelaten de vraag of G schade heeft geleden, gelet op de voorrang die de bank genoot bij verdeling van de verkoopopbrengst van de woning. Voor zover de notaris al tot wederinschrijving had mogen overgaan van een beslag dat op regelmatige wijze is doorgehaald, kan dat in ieder geval niet meer aan eisers worden tegengeworpen, die immers voorafgaande aan de wederinschrijving eigenaar was geworden van een woning waarop ten tijde van levering geen beslag meer rustte. De voorzieningenrechter heft op het ten laste van X gelegde executoriale beslag op de woning van eisers, en gebiedt G de executie van de woning te staken en gestaakt te houden.