FIP 2009, afl. 6 - Sign. - Lex concursus en lex causae
Aflevering 6, gepubliceerd op 01-09-2009 Aan de hand van welk recht moet worden beoordeeld of een door de curator vernietigde cessie daadwerkelijk vernietigbaar is? De vraag of een rechtshandeling die de gefailleerde voor zijn faillissement heeft verricht en tot benadeling van zijn schuldeisers heeft geleid, door de curator in het faillissement ten behoeve van de schuldeisers kan worden vernietigd, is een vraag van faillissementsrecht en wordt beheerst door het recht dat op het faillissement van toepassing is (de lex concursus). Deze regel is thans gecodificeerd in art. 4 lid 2, aanhef en sub m IVO die in werking is getreden op 31 mei 2002, maar gold reeds voordien en met name reeds ten tijde van de faillietverklaring van failliet. De Hoge Raad heeft dit bevestigd in zijn arrest van 24 oktober 1997, «JOR» 1997/146, m.nt. Verhagen (Gustafsen q.q./Mosk). Naar de stand van het recht ten tijde van de faillietverklaring van failliet gold voorts, zo volgt ook uit het arrest, dat de eis van rechtszekerheid meebracht dat de in het buitenland gevestigde wederpartij van een Nederlandse gefailleerde – met welke wederpartij de gefailleerde de aangevochten rechtshandeling heeft verricht – niet bedacht behoefde te zijn op een door regels van Nederlands recht beheerste vordering tot vernietiging van de betrokken rechtshandeling, voorzover deze rechtshandeling zelf niet door Nederlands recht werd beheerst en het Nederlands recht minder strenge eisen stelde aan toewijzing van een dergelijke vordering dan het recht dat de aangevochten rechtshandeling beheerste (de lex causae). In een dergelijk geval, zo volgt uit het arrest, is de vordering tot vernietiging slechts toewijsbaar indien zowel aan de eisen van de lex concursus (in dit geval Nederlands recht) als aan die van de lex causae (in dit geval Frans recht) is voldaan. Naar Nederlands recht is de cessie vernietigbaar. Het Internationaal Juridisch Instituut heeft op vragen van de rechtbank geantwoord dat het Franse recht een met de actio pauliana naar Nederlands recht vergelijkbare actie kent. Het ligt op de weg van eiseres om feiten en omstandigheden te stellen waaruit voortvloeit dat niet aan de vereisten voor vernietiging naar Frans recht is voldaan. Dit is in overeenstemming met art. 13 IVO, naar welk artikel de Hoge Raad uitdrukkelijk verwijst in genoemd arrest, te weten dat degene die voordeel heeft gehad van de rechtshandeling moet bewijzen dat het recht dat de rechtshandeling beheerst, niet voorziet in de mogelijkheid om de rechtshandeling te vernietigen. Dit volgt bovendien uit de ratio van de toetsing aan de lex causae, die volgens de Hoge Raad blijkens voornoemd arrest bij wijze van uitzondering dient plaats te vinden – naast de altijd uit te voeren toetsing aan de lex concursus – in de gevallen waarin het in strijd met de rechtszekerheid zou zijn als de wederpartij van de gefailleerde geconfronteerd zou kunnen worden met de vernietiging van de rechtshandeling op grond van regels van een rechtstelsel waarvan hij de toepasselijkheid niet behoefde te voorzien ten tijde van het sluiten van de rechtshandeling, aangezien de rechtshandeling niet door dat rechtstelsel wordt beheerst en het evenmin het rechtstelsel van de plaats van vestiging van de wederpartij is. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die naar Frans recht zouden meebrengen dat de cessie niet vernietigbaar zou zijn. Conclusie is dat de curator de cessie met succes heeft vernietigd.