FIP 2009, afl. 8 - Sign. - Concentratietoezicht voor curatoren en bewindvoerders?
Aflevering 8, gepubliceerd op 01-12-2009 Met belangstelling las ik de bijdrage in FIP september 2009 van Oppedijk van Veen en Wiggers ‘Mededingingsrechtelijke aspecten bij een doorstart vanuit faillissement’. Zie ik het wel, dan zien de auteurs echter bij de uitleg van het concentratietoezicht art. 28 lid 1 aanhef en onder b Mededingingswet (Mw) over het hoofd. Uit die bepaling volgt dat in afwijking van art. 27 Mw niet als concentratie wordt beschouwd het verkrijgen van zeggenschap door curatoren als bedoeld in art. 68 lid 1 Fw, of bewindvoerders als bedoeld in art. 215 lid 2 Fw. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1995-1996, 24 707, nr. 3, p. 75), wordt niet meer opgemerkt dan de tekst van de aangehaalde bepaling, zij het (mijns inziens terecht) met de aanduiding van de personen in enkelvoud. Art. 28 lid 1 onder b weerspiegelt art. 3 lid 5 aanhef en onder b van de EG-concentratieverordening, waarin is bepaald: “Een concentratie wordt geacht niet tot stand te komen […] b) wanneer de zeggenschap door een lasthebber van de overheid is verkregen krachtens de wetgeving van een lidstaat inzake liquidatie, faillissement, insolventie, staking van betalingen, akkoord of soortgelijke procedures.” In Tijdschrift voor Insolventierecht 1997/5, p. 160 (‘Curator en nieuwe Mededingingswet’) heb ik aandacht gevraagd voor enkele onjuistheden c.q. onzekerheden die art. 28 met zich brengt. Dat een curator ‘lasthebber van de overheid’ is lijkt me onjuist, maar hier kan ook van een onzuivere vertaling sprake zijn. De Vries & Noë 2008 (T&C Mededingingswet), art. 28, aant. 3, merken op dat curatoren en bewindvoerders veelal “bij twee of meer ondernemingen tegelijk” hun functie vervullen: “Gezien hun taak en functie, waardoor het onwaarschijnlijk is dat zij verschillende ondernemingen als één geheel zullen leiden, is onderwerping aan het concentratietoezicht echter niet zinnig. De aankoop van een onderneming door een derde van een curator of bewindvoerder kan uiteraard wel een concentratie vormen.” Dit laatste kan ik volgen, het voorafgaande (‘twee ondernemingen’) heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat een curator wordt benoemd in het faillissement van één rechtspersoon, welke twee of meer ondernemingen kan hebben (een voorbeeld kan zijn een BV met een ontwerpafdeling, een bouwtak, een schilderspoot en een schrootverwerkingsfabriek). Bedoeld is hier ‘onderneming’ in de omschrijving van art. 1 aanhef en onder f Mw j° art. 81 lid 1 EG-verdrag. Ik vraag me nog steeds af wat de uitzondering van art. 28 nu beoogt te bewerkstelligen. Mogelijk kunnen de auteurs daarop hun visie geven. Prof. mr. Bob Wessels, Dordrecht