FIP 2010, afl. 2 - Sign. - Dekker/Lutèce
Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2010 De onderhavige vordering is, zoals in het algemeen geldt ten aanzien van vorderingen die ten tijde van de faillietverklaring tot het vermogen van de gefailleerde behoren, in beginsel vatbaar voor overdracht door de curator aan een derde (art. 3:83 lid 1 BW). Dat deze vordering ten tijde van de faillietverklaring tot het vermogen van Sorteer behoorde als gevolg van de (terugwerkende kracht van de) vernietiging door de curator van de 'contractsoverneming' op grond van art. 42 Fw, levert geen grond op om een uitzondering aan te nemen op de regel van art. 3:83 lid 1 BW dat vorderingsrechten overdraagbaar zijn. Anders dan het hof heeft geoordeeld, dwingt art. 49 Fw daartoe niet omdat de onderhavige vordering tot betaling van de geleverde champignons niet is gegrond op de bepalingen van art. 42-48 Fw, maar op de contractuele rechtsverhouding tussen Holco en Sorteer. Art. 51 Fw levert geen belemmering op voor overdracht van de onderhavige vordering. Het vindt immers in dit geval geen toepassing omdat die vordering geacht wordt reeds vóór de overdracht tot het vermogen van Sorteer te hebben behoord als gevolg van de vernietiging van de contractsoverneming en dus kan geen sprake zijn van een 'teruggeven' als in dat artikel bedoeld. In tegenstelling tot de actio pauliana buiten faillissement (art. 3:45 BW), heeft de actio pauliana in faillissement geen relatieve werking. De vernietiging werkt alleen ten opzichte van de boedel. Dit en de voor vernietiging door de wet gestelde eis van benadeling brengen mee dat de vernietiging geen verdere strekking heeft dan dat de rechtsgevolgen van de vernietigde rechtshandeling niet tegenover de boedel kunnen worden ingeroepen voor zover de boedel door die rechtsgevolgen wordt benadeeld. Dit komt ook tot uitdrukking in – als nauw samenhangend met lid 1 te beschouwen – lid 3 van art. 51 Fw, dat de wederpartij van de schuldenaar bij de vernietigde transactie recht geeft op teruggave van hetgeen de schuldenaar uit hoofde van die transactie heeft ontvangen of de waarde daarvan, voor zover de boedel erdoor is gebaat. Aldus wordt de uit lid 1 van art. 51 Fw volgende restitutieplicht van die wederpartij begrensd en is, anders dan in de toelichting op dit onderdeel wordt betoogd, van enige ongerijmdheid geen sprake. Een faillissementscurator is bevoegd in geval van benadeling van schuldeisers door de gefailleerde voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers op te komen, waarbij onder omstandigheden ook plaats kan zijn voor het geldend maken van een vordering tot schadevergoeding tegen een derde die bij die benadeling betrokken was, ook al kwam een dergelijke vordering uiteraard niet aan de gefailleerde zelf toe (HR 14 januari 1983, NJ 1983, 597). De opbrengst van een zodanige door de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers geldend gemaakte vordering valt, evenals de opbrengst van een vordering tot vernietiging op de voet van art. 42 e.v. Fw, in de boedel en komt derhalve de gezamenlijke schuldeisers ten goede in de vorm van een toename van het overeenkomstig de uitdelingslijst te verdelen boedelactief. Zijn bevoegdheid tot het geldend maken van dergelijke vorderingen ontleent de curator aan de hem in art. 68 lid 1 Fw gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel. De omvang van de door een individuele faillissementsschuldeiser geleden schade wegens (gehele of gedeeltelijke) onverhaalbaarheid van zijn vordering kan eerst worden bepaald als duidelijk is hoeveel hij uit het faillissement zal ontvangen. Hij zal dan ook voor het volle bedrag van zijn vordering in het faillissement moeten opkomen terwijl bij de vaststelling van zijn schade rekening moet worden gehouden met hetgeen hij uit het faillissement ontvangt (HR 16 september 2005, «JOR» 2006/52). Uit een en ander volgt dat een vordering als de onderhavige toekomt aan de gezamenlijke faillissementsschuldeisers, omdat zij is gegrond op de benadeling in hun verhaalsmogelijkheden als gevolg van het handelen van de gefailleerde (en de derde). Daarom valt deze vordering niet in de boedel. Nu zij strekt tot herstel van de verhaalsmogelijkheden van de faillissementsschuldeisers, dat wil zeggen hun verhaalsmogelijkheden binnen het kader van het faillissement, valt de opbrengst van de vordering echter wel in de boedel teneinde via de uitdelingslijst tot verdeling te komen. Daarom brengt de wettelijke opdracht aan de curator tot beheer en vereffening van de failliete boedel mee dat hij ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers deze vordering kan innen en dus ook de voldoening daarvan in rechte kan vorderen. Aangezien de vordering zelf niet in de boedel valt, omvat deze bevoegdheid tot inning niet de bevoegdheid over de vordering zelf te beschikken door haar aan een derde over te dragen. Daartoe behoeft de curator last, toestemming of volmacht van de gezamenlijke schuldeisers. (HR 24 april 2009, LJN BF3917, «JOR» 2010/22, m.nt. prof. mr. N.E.D. Faber)