FIP 2010, afl. 5 - Sign. - Overhevelen bedrijfsactiviteiten naar moedervennootschap
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-07-2010 De rechtbank beoordeelt of moedervennootschap Triple P Nederland BV (TPN), grootmoedervennootschap Triple P NV (TP), bestuurders Crijns en Manders in verband met de in geding zijnde overeenkomst (de vervreemding van alle activa van dochtervennootschap Mediasystemen BV aan moedervennootschap TPN) onrechtmatig jegens de schuldeiser Lensing-Wolff van de dochtervennootschap heeft dan wel hebben gehandeld en aldus tot schadevergoeding gehouden zijn. Ten aanzien van moedervennootschap TPN geldt dat deze de hand heeft gehad in de (feitelijke) beëindiging van de ondernemingsactiviteiten door Mediasystemen (en de – gedeeltelijke – voortzetting daarvan door TPN), nu juist daarin de bestaansgrond van die overeenkomst was gelegen. In dat licht bezien diende zij, zowel in haar hoedanigheid als moedervennootschap van Mediasystemen als in haar hoedanigheid van bestuurder van die vennootschap, acht te slaan op een evenwichtige belangenbehartiging van alle crediteuren van Mediasystemen. Door het er bij die stand van zaken toe te leiden dat uit de voldane koopsom (het toentertijd enige verhaalsobject van Mediasystemen) tot het daarmee corresponderende bedrag haar eigen vordering uit hoofde van haar rekening-courantverhouding met Mediasystemen werd voldaan, wetende dat andere schuldeisers zoals Lensing-Wolff daardoor werden beroofd van de toen bestaande verhaalsmogelijkheden, heeft TPN op onrechtmatige wijze de belangen van Lensing-Wolff geschonden. Dat de in geding zijnde overeenkomst was ingegeven door verantwoord bedrijfsbeleid binnen de betreffende bedrijvenfamilie, is daartoe van onvoldoende gewicht, juist omdat het hier gaat om het stilleggen van de ondernemingsactiviteiten van Mediasystemen en de betekenis die daarbij toekomt aan de positie van al haar schuldeisers. Vaststaat dat Manders (als statutair bestuurder van Mediasystemen) en Crijns (als statutair bestuurder van TP, de moedervennootschap van TPN, en als indirect bestuurder van TPN en Mediasystemen) de handelingen hebben verricht die met de in geding zijnde overeenkomst en de uitvoering daarvan samenhingen. Ook zij hebben slechts in het belang van de bedrijvenfamilie gehandeld en hen treft een zodanig ernstig verwijt dat hun handelen onrechtmatig was jegens Lensing-Wolff. Aldus resteert de beoordeling van het handelen van Manders. Anders dan Crijns is hij weliswaar slechts als bestuurder van Mediasystemen bij de totstandkoming en uitvoering van de in geding zijnde overeenkomst (feitelijk) betrokken geweest, maar ook ten aanzien van hem geldt wat hiervoor is overwogen omtrent de beëindiging van ondernemingsactiviteiten door Mediasystemen en het juist dan (ook door haar bestuurders) in acht te nemen evenwicht bij de behartiging van de belangen van alle crediteuren. Ook Manders heeft aldus slechts gehandeld ten gunste van de bedrijvenfamilie terwijl hij had moeten begrijpen dat door het gewraakte handelen de verhaalsmogelijkheden van wie van die bedrijvenfamilie geen deel uitmaken, zoals Lensing-Wolff, illusoir werden en dat nieuwe vermogensbestanddelen ter voldoening van haar schuldeisers niet te verwachten waren. Bartman wijst er in zijn noot op dat een moedermaatschappij in faillissement soms genoegen moet nemen met een geringer uitkeringspercentage dan de andere concurrente schuldeisers (Hof Amsterdam 5 november 2005, «JOR» 2007/51, Carrier). Hij vindt het niet zo gek dat die zorgplicht zijn schaduw vooruitwerpt naar de situatie van een feitelijk faillissement, zoals in de onderhavige zaak het geval is. (Rb. Utrecht 24 maart 2010, LJN BL8927, «JOR» 2010/126, m.nt. prof. mr. S.M. Bartman)