FIP 2010, afl. 7 - Sign. - Insolventieverordening – pauliana
Aflevering 7, gepubliceerd op 01-11-2010 In de onderhavige zaak is de insolventieprocedure geopend in Duitsland zodat, gelet op de uitspraak van het HvJ EG 12 februari 2009, C-339/07 (Seagon q.q./Deko Marty Belgium), de Duitse rechter op grond van art. 3 lid 1 IVO internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige, op de faillissementspauliana gebaseerde, vorderingen van de curator. De vraag die voorligt, is of de Nederlandse rechter als rechter van de vestigingsplaats van de gedaagde, daarnaast nog internationaal bevoegd is, of dat de internationale bevoegdheid van de rechter voor wie de insolventieprocedure is geopend exclusief van aard is. Uit het toelichtend rapport Virgós/Schmit, behorend bij het niet in werking getreden, maar met de IVO inhoudelijk gelijkluidende Europees Verdrag betreffende Insolventieprocedures, blijkt dat met de regeling beoogd is geen leemten te laten bestaan tussen de (thans) EEX-Vo en de (thans) IVO. In dit verband heeft de Staatscommissie voor internationaal privaatrecht in haar advies van 13 maart 2002 geconcludeerd dat de Nederlandse rechter de bevoegdheid tot het geven van beslissingen in zaken die in meer of mindere mate met een insolventieprocedure samenhangen, ontleent aan ofwel de EEX-Vo ofwel de IVO. Nu vorderingen als de onderhavige van het toepassingsgebied van (thans) de EEX-Vo zijn uitgesloten (HvJ EG 22 februari 1979, NJ 1979, 564 (Gourdain/Nadler)), kan de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van vorderingen als de onderhavige derhalve alleen worden gebaseerd op de IVO. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de IVO naast voormeld art. 3 IVO geen internationale bevoegdheidsregels behelst en, anders dan de EEX-Vo, de rechter van de woonplaats van de gedaagde geen internationale bevoegdheid toekent. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bevoegdheid van de door art. 3 IVO aangewezen rechter om van vorderingen als de onderhavige kennis te nemen, exclusief van aard is. Voor een alternatieve grondslag in het (Nederlandse) commune internationaal bevoegdheidsrecht om als rechter van de woonplaats van de gedaagde naast de op grond van art. 3 IVO aangewezen rechter over zulke vorderingen te oordelen, is dan geen plaats. De slotsom is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om te oordelen over de onderhavige vordering van de curator jegens appellante. (Hof Amsterdam 3 november 2009, LJN BL8405, «JOR» 2010/244)