FIP 2012, afl. 3 - Sign. - Aansprakelijkheid commissarissen
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-05-2012 Art. 2:248 lid 2 BW. De vordering van de curator ex art. 2:248 lid 2 BW (onbehoorlijk niet-toezien door de commissarissen Dietz en Eendebak op de nakoming door bestuurder Bruinsma van diens publicatieplicht) faalt. In de opvatting van de Hoge Raad (HR 28 juni 1996, «JOR» 1996/151 (Bodam Jachtservice)) wijst het enkele feit dat het bestuur zijn publicatieplicht verzaakte niet eo ipso op onvoldoende toezicht daarop van commissarissen. Dat betekent ook dat de bewijsregels van art. 2:248 lid 2 BW niet van toepassing zijn. In casu is sprake van een ander feitencomplex dan in Bodam Jachtservice. Bestuurder Bruinsma was de gewichtigste en voor een behoorlijke bedrijfsvoering belangrijkste elementen van art. 2:10 en 2:394 BW altijd, ook met betrekking tot het boekjaar 1999, nagekomen. Alleen het tijdig openbaar maken van de jaarrekening 1999 had Bruinsma verzuimd. Zonder toelichting valt niet in te zien waarom de commissarissen de niet-nakoming van deze verplichting hadden moeten voorzien en welke concrete maatregel van toezicht zij hadden moeten nemen. Pas wanneer de RvC over aanwijzingen beschikt dat niet behoorlijk wordt boekgehouden respectievelijk dat de jaarrekening niet dreigde te worden of niet zou zijn gedeponeerd, moet hij actie ondernemen. Meer in het bijzonder geldt dat het niet de taak van de RvC is om te verifiëren of het bestuur zijn wettelijke verplichtingen die in het verleden altijd werden nagekomen, waaronder de publicatieplicht, nog steeds is nagekomen. Als op dit punt al sprake zou zijn van tekortschietend toezicht, dan is dat een onbelangrijk toezichtverzuim dat door de rechtbank niet in aanmerking wordt genomen. Art. 2:248 lid 1 jo. 2:259 BW. Met art. 2:248 lid 1 jo. 2:259 BW is niet beoogd commissarissen aansprakelijk te stellen voor fouten of misrekeningen op het zakelijk vlak. Handelen of nalaten van commissarissen, waaronder onvolkomen toezicht dat achteraf blijkt tot het faillissement te hebben geleid, moet niet alleen al dáárom als onbehoorlijk toezicht worden aangemerkt. Van kennelijk onbehoorlijk toezicht in de zin van art. 2:248 lid 1 BW is slechts sprake indien geen redelijk denkend commissaris onder dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld. Met het woord “kennelijk” wordt tot uitdrukking gebracht dat aan commissarissen een ruime marge wordt gegund en dat slechts een in het oog springende onbehoorlijke taakvervulling in aanmerking moet worden genomen. De vraag of er sprake is van kennelijk onbehoorlijk toezicht moet daarbij worden beantwoord naar hetgeen de commissarissen voorzagen of konden voorzien op het moment dat zij hun taak vervulden. Wat daarbij als een behoorlijk commissaris moet worden beschouwd, hangt mede af van de bekwaamheid die gezien aard en doel van de betreffende onderneming van de commissarissen mag worden verwacht (Rb. Utrecht 12 december 2007, «JOR» 2008/10 (Ceteco)). Pas vanaf begin 2000 – toen ook het verlies-1999 met de mede daardoor (opnieuw) veroorzaakte liquiditeitsproblematiek aan het licht kwam – kon verscherpt toezicht door en grotere betrokkenheid van de RvC worden verlangd. Dat toezicht en die betrokkenheid is ook daadwerkelijk betracht. Of dat toezicht en die betrokkenheid achteraf bezien nu wel of niet beter en eerder tot andere, ingrijpender maatregelen had moeten leiden, is niet van belang. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat de maatregelen en het beleid waar alle andere commissarissen en aandeelhouders zich bij hebben neergelegd, als een onbehoorlijke vorm van toezicht moet worden aangemerkt. Bij de beperkte honorering en vermogensverlies moet aan de commissarissen naast wellicht naïviteit en incompetentie, werkelijk verwijtbaar onbehoorlijk gedrag verweten kunnen worden, voor zij ook voor het tekort aansprakelijk behoren te worden gehouden. Annotator Bulten noemt het oordeel van de rechtbank uiterst mild voor de aangesproken commissarissen en vraagt zich onder nadere af hoe het zich verhoudt tot de eisen die tegenwoordig aan een commissaris worden gesteld.