FIP 2012, afl. 5 - Sign. - Verkoop geldzakvennootschap
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-07-2012 Vooropgesteld wordt dat de aansprakelijkheid van A als verkoper van de aandelen gelet op art. 40 IW 1990 alleen kan worden aangenomen indien komt vast te staan dat hij ten tijde van de verkoop wist of behoorde te weten dat Marisan zou worden leeggehaald, zodat inning van de nog verschuldigde vennootschapsbelasting onmogelijk zou worden. Voor het aannemen van een ruimere aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de verkoper van de aandelen in een kasgeldvennootschap ten tijde van de aan A verweten gedragingen, bestaat geen aanleiding. Het enkele door de verkoper achterwege laten van maatregelen ter zekerstelling van de belangen van de Ontvanger, terwijl rekening gehouden moest worden met de mogelijkheid van leeghalen, was naar de toen geldende maatstaven niet onrechtmatig. Niet kan worden vooruitgelopen op de āzwakke normā van art. 40 IW 1990 (nieuw), die pas op 1 januari 2001 in werking is getreden. Nu de Ontvanger niet kan aantonen of aannemelijk maken dat A bij de verkoop wist of behoorde te begrijpen dat Marisan zou worden leeggehaald, kan A niet aansprakelijk worden gehouden in zijn hoedanigheid van verkoper. De Ontvanger heeft A ook aangesproken in zijn hoedanigheid van bestuurder van Marisan. In dat kader heeft hij verwezen naar het arrest Ontvanger/Roelofsen (HR 8 december 2006, Ā«JORĀ» 2007/38). Volgens de Ontvanger lijkt de Hoge Raad in dit arrest te onderkennen dat het voor een schuldeiser niet altijd mogelijk is om te bewijzen dat de bestuurder wist of behoorde te weten dat een vennootschap āgeen verhaalā zou bieden, zodat het ā voor aansprakelijkheid van de bestuurder vereiste ā aan de bestuurder te maken ernstige persoonlijke verwijt ook uit andere omstandigheden kan (en mag) worden afgeleid. Vraag is derhalve of A in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig jegens de Ontvanger heeft gehandeld, dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De omstandigheden zijn noch afzonderlijk noch in onderling verband voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat A als bestuurder zodanig onzorgvuldig jegens de Ontvanger heeft gehandeld dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dat A niet met de koper overeen is gekomen om de in Marisan achtergebleven liquide middelen op een geblokkeerde rekening te storten of anderszins een vorm van zekerheid van de koper te verlangen, is, ook onder de hiervoor vermelde omstandigheden, niet als onrechtmatig jegens de Ontvanger aan te merken. Weliswaar kon onder deze omstandigheden de mogelijkheid van leeghalen van Marisan, zodat de belastingschuld onverhaald zou blijven, niet uitgesloten worden geacht, maar de aanwijzingen dat dit zou gaan gebeuren, waren voor A niet zo sterk dat het nalaten van het treffen van maatregelen hiertegen hem als bestuurder van Marisan persoonlijk ernstig kan worden aangerekend. Aan het vereiste voor de aansprakelijkheid van A als verkoper, namelijk dat hij wist of behoorde te begrijpen dat Marisan zou worden leeggehaald, waardoor de belastingschuld niet voldaan zou worden, is niet voldaan. De enkele omstandigheid dat A ten tijde van de verkoop ook bestuurder van Marisan was, maakt niet dat op hem in het kader van de verkoop van de aandelen een zwaardere zorgplicht ten opzichte van de Ontvanger rustte dan de zorgplicht die op hem als verkoper rustte. Voor zover de Ontvanger suggereert dat A in strijd heeft gehandeld met art. 2:256 BW, wat daar ook van zij, geldt dat dit artikel strekt ter bescherming van de belangen van de vennootschap en dat, al zou van een tegenstrijdig belang sprake zijn, dit nog niet leidt tot de conclusie dat A daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Ontvanger. Bij dit alles komt nog het volgende. Het arrest Ontvanger/Roelofsen heeft de mogelijkheid geopend om een aan de bestuurder te maken ernstig (persoonlijk) verwijt af te leiden uit andere omstandigheden, wanneer niet is komen vast te staan dat deze wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap geen verhaal zou bieden. De Hoge Raad heeft in dit arrest evenwel ook het (kennelijke) oordeel van het hof, dat het feit dat de bestuurder het onbetaald laten van belastingaanslagen op de koop toe heeft genomen een te licht verwijt vormde voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder, in stand gelaten. Nu de Ontvanger de omstandigheden die, naar hij stelt, tot een ernstig persoonlijk verwijt aan A leiden, zelf samenvattend kwalificeert als het op de koop toe nemen van het risico of de kwade kans dat de koper Marisan zou (kunnen) misbruiken ten nadele van de Ontvanger, kan ook in het licht van genoemd arrest niet worden gezegd dat A een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. (Rb. Amsterdam 3 maart 2010, LJN BP9633, m.nt. mr. dr. A.J. Tekstra)