FIP 2012, afl. 6 - Sign. - Betalingsonwil en selectieve betaling
Aflevering 6, gepubliceerd op 01-09-2012 De schuldeisers (de Consultants) van de inmiddels failliete vennootschap Etirc BV vorderen van eisers (Pieper) de betaling van geldbedragen die corresponderen met hun onbetaald gelaten facturen. Aan deze vordering leggen zij ten grondslag dat Pieper zich als statutair bestuurder respectievelijk feitelijk beleidsbepaler onrechtmatig jegens de schuldeisers heeft gedragen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van betalingsonwil moeten alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de eventuele gevolgen die het benutten en zo nodig aantrekken van aanvullende financiering voor de bestuurder persoonlijk kan hebben. Niet als uitgangspunt kan worden aanvaard dat een bestuurder in beginsel gehouden is zijn privévermogen ter beschikking te stellen als (tijdelijke) voorziening tegen liquiditeitsnood van de door hem geleide vennootschap, ook niet indien de bestuurder eerder al eens als geldschieter van de vennootschap heeft gefungeerd. Daarnaast zal de omstandigheid dat een bestuurder, geconfronteerd met een financieringsprobleem bij de door hem geleide vennootschap, zich niet heeft ingespannen om van anderen, investeerders of kredietinstellingen, aanvullende financiering te krijgen, slechts onder bijzondere omstandigheden het oordeel kunnen dragen dat hem persoonlijk een ernstig verwijt treft. De nodige terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder wegens het achterwege laten van pogingen aanvullende financiering te krijgen om aan de verplichtingen van een op dat moment (overigens) niet solvabele vennootschap te kunnen voldoen. Van degene die (in de relevante periode) het beleid en de gang van zaken bij de nalatige vennootschap heeft kunnen bepalen, moet worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat de vennootschap werkelijk niet in staat was haar crediteur te betalen of verhaal te bieden, en ook dat deze betalingsonmacht haar oorzaak niet heeft gevonden in een bij de desbetreffende bestuurder aanwezige onwil die crediteur te (laten) voldoen. De omstandigheid dat een kapitaalsvennootschap zodanig wordt geleid dat zij voor het voldoen aan haar eigen contractuele verplichtingen geheel afhankelijk is van inkomsten die zij moet ontvangen van één of meer andere, al dan niet tot een structuur of samenwerkingsverband behorende, rechtspersonen, kan niet zonder meer de conclusie dragen dat degene die feitelijk de gang van zaken binnen de vennootschap bepaalde jegens haar schuldeisers onrechtmatig heeft gehandeld. Indien, zoals in deze zaak het geval is geweest, de bestuurder van een in geldnood verkerende vennootschap constateert dat met de op dat moment beschikbare financiën niet alle crediteuren (volledig) zullen kunnen worden voldaan, moet hem een zekere vrijheid worden gelaten om de crediteuren van wie de vennootschap het meest afhankelijk is voor voortzetting van haar bedrijvigheid met voorrang te (laten) betalen. Zo de bestuurder in die situatie zijn persoonlijke belangen dient door het betalingsgedrag van de vennootschap af te stemmen op zijn eigen bevrijding van hoofdelijke aansprakelijkheid, borgtocht of verleende zekerheidsrechten, zal spoedig (kennelijk) onbehoorlijk bestuur, en jegens niet-voldane crediteuren ook onrechtmatig handelen kunnen worden aangenomen. Dit verbod op het dienen van persoonlijke belangen kan evenwel niet zo ver gaan dat bij de besteding van (te) schaarse middelen van de vennootschap de crediteuren die ook op de bestuurder persoonlijk verhaal kunnen halen per definitie als laatste aan bod moeten komen. De enkele omstandigheid dat de betaling door de vennootschap de bestuurder zal bevrijden van een vorm van persoonlijke aansprakelijkheid, belet hem niet vast te stellen dat die betaling voor het voortzetten van de bedrijvigheid van de vennootschap dringend aangewezen is, en daarom ook moet plaatsvinden. Salarisbetalingen die een statutair bestuurder aan zichzelf laat doen, wetende dat de door hem geleide vennootschap zich jegens andere crediteuren op betalingsonmacht beroept, zijn aan te merken als een krachtige aanwijzing dat de gepretendeerde betalingsonmacht voortkomt uit betalingsonwil bij de bestuurder in kwestie. (Hof Amsterdam 14 februari 2012, LJN BW1995, «JOR» 2012/209, m.nt. mr. drs. W.J.M. van Andel)