FIP 2013, afl. 3 - Sign. - Processuele gevolgen faillietverklaring
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-05-2013 Nu de zaak in staat van wijzen was op het moment van het uitspreken van het faillissement, was, op grond van art. 30 lid 1 Fw, op het geding in conventie art. 29 Fw niet van toepassing. Dat werd anders toen de rechtbank op 25 augustus 2010 een tussenvonnis wees, ten gevolge waarvan het geding werd voortgezet. Daarmee was op grond van art. 30 lid 2 Fw op het geding in conventie art. 29 Fw weer van toepassing. Dit betekende dat de procedure op grond van die bepaling van rechtswege was geschorst en dat appellante (in het principaal appel) haar vordering ter verificatie diende in te dienen, waarbij het geding alleen zou worden voortgezet indien de verificatie van de vordering zou worden betwist. De na de schorsing van het geding in conventie verrichte proceshandelingen, en dus ook de nadien gedane wijzigingen van eis, zijn nietig althans zonder rechtsgevolg. Indien appellante meent dat zij, los van haar oorspronkelijke vorderingen op failliet, een vordering op de curator heeft wegens onrechtmatig handelen, dient zij daarvoor een afzonderlijke procedure jegens de curator te voeren; zij kan deze vorderingen niet, door middel van een wijziging van (de grondslag van) de eis, instellen in de op grond van art. 29 Fw reeds van rechtswege geschorste procedure jegens failliet. De rechtbank had per 25 augustus 2010 ambtshalve de schorsing van de procedure moeten constateren. Door dat niet te doen en de zaak verder te behandelen en af te doen, is gehandeld in strijd met art. 29 Fw. De bestreden vonnissen van 13 april 2011 en 12 oktober 2011 moeten, voor zover in conventie gewezen, worden vernietigd en het hof moet alsnog de juiste processuele gevolgen aan het faillissement verbinden. Nu niet is gebleken dat het faillissement reeds is beëindigd, betekent dit dat het hof zal constateren dat de procedure op grond van art. 30 lid 2 jo art. 29 Fw op 25 augustus 2010 van rechtswege is geschorst. De procedure kan worden voortgezet in de stand per die datum indien de verificatie van de vordering van appellante ter verificatievergadering wordt betwist. De omstandigheid dat in het wettelijk stelsel de procedure na verificatie moet worden voortgezet in de stand per de datum dat de procedure van rechtswege is geschorst en de omstandigheid dat het partijdebat sindsdien, ook in hoger beroep, uitsluitend betrekking heeft gehad op de gewijzigde eis (die zonder rechtsgevolg moet blijven), zijn aanleiding om – in afwijking van het ‘terugwijzingsverbod’ (HR 11 december 2009, NJ 2010, 581), voor zover dat al op situaties als de onderhavige van toepassing is – te bepalen dat de procedure, indien de verificatie van de vordering van appellante ter verificatievergadering wordt betwist, moet worden voortgezet bij de rechtbank. (Hof Arnhem 18 december 2012, LJN BY7149, «JOR» 2013/87)