FIP 2013, afl. 4 - Sign. - Gedwongen schuldenregeling
Aflevering 4, gepubliceerd op 01-06-2013 De toewijsbaarheid van een (primair) verzoek ex art. 287a lid 1 Fw om een bevel tot instemming met een schuldregeling is niet afhankelijk van de toewijsbaarheid van een (subsidiair) verzoek ex art. 284 lid 1 Fw tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit strookt met de tekst van art. 287a Fw. Weliswaar schrijft art. 287a lid 1 Fw voor dat het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling wordt gedaan in het in art. 284 lid 1 Fw bedoelde verzoekschrift waarbij de schuldenaar verzoekt om toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar dit voorschrift bevat geen verwijzing naar de vereisten die worden gesteld in het kader van de schuldsaneringsregeling. De maatstaf aan de hand waarvan de rechter moet bepalen of het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling toewijsbaar is, is neergelegd in art. 287a lid 5 Fw. Dit voorschrift verwijst niet naar de in art. 288 Fw vervatte gronden aan de hand waarvan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden beoordeeld. Art. 287a lid 7 Fw bepaalt dat de rechter eerst beslist op het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling en dat hij pas na afwijzing van dit verzoek een beslissing neemt op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, indien de schuldenaar laatstgenoemd verzoek handhaaft. Ook dit wijst erop dat eerstgenoemde beslissing niet (mede) wordt bepaald door de als tweede genoemde beslissing. Voorts kan uit de wetsgeschiedenis van art. 287a Fw worden afgeleid dat de invoering van de gedwongen schuldregeling erop is gericht een voorziening te bieden voor schuldenaren die enerzijds niet in het minnelijke traject in samenspraak met hun schuldeisers een regeling van hun schuldenlast kunnen treffen en anderzijds niet voldoen aan de strenge eisen die gelden voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarnaast heeft de wetgever met de verankering in de wet van de gedwongen schuldregeling beoogd de toepassing van de schuldsaneringsregeling zo veel mogelijk te voorkomen. Het is dan ook niet verenigbaar met de strekking van art. 287a Fw om de toewijsbaarheid van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aan te merken als een noodzakelijke voorwaarde voor de toewijsbaarheid van een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. Hetgeen hiervoor is overwogen, heeft gevolgen voor de toepassing van het stelsel van rechtsmiddelen van art. 292 Fw. Daarbij moeten de volgende gevallen worden onderscheiden. (i) Het eerste geval betreft de schuldenaar wiens verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling door de rechtbank wordt afgewezen, waarna het door de schuldenaar ex art. 287a lid 7 Fw gehandhaafde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank wordt toegewezen. Art. 292 lid 2 Fw bepaalt dat tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden verzet, hoger beroep of cassatie kan worden ingesteld. Blijkens de wetsgeschiedenis moet art. 292 lid 2 Fw aldus worden begrepen dat deze bepaling eveneens eraan in de weg staat dat de schuldenaar in het zich hier voordoende geval een rechtsmiddel aanwendt tegen afwijzing van zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. (ii) Het tweede geval betreft de schuldenaar die zowel zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling, als zijn ex art. 287a lid 7 Fw gehandhaafde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, door de rechtbank afgewezen ziet. Art. 292 lid 3 eerste volzin Fw bepaalt dat de schuldenaar in hoger beroep kan komen tegen de uitspraak tot afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Wanneer het inleidend verzoekschrift tevens een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling inhield, wordt dit verzoek eveneens aan het hof voorgelegd, aldus art. 292 lid 3 tweede volzin Fw. Indien het hof zowel het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling als het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afwijst, kan de schuldenaar daarvan in cassatie komen, aldus art. 292 lid 5 Fw. Wijst het hof het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling af, maar gaat het over tot toewijzing van het door de schuldenaar op de voet van art. 287a lid 7 Fw gehandhaafde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan staat tegen een en ander geen rechtsmiddel open. (iii) Het derde geval betreft de schuldenaar wiens verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling door de rechtbank wordt afgewezen, terwijl de schuldenaar zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet ex art. 287a lid 7 Fw handhaaft. Art. 292 Fw voorziet niet in de mogelijkheid dat de schuldenaar in het zich hier voordoende geval een rechtsmiddel aanwendt tegen – uitsluitend – afwijzing van zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. Een redelijke en met de behoeften van de praktijk strokende uitleg van art. 292 Fw brengt mee dat de schuldenaar die zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling door de rechtbank afgewezen ziet, terwijl hij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet handhaaft, in hoger beroep kan opkomen tegen afwijzing van zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. Daarbij is de schuldenaar niet gehouden zijn (tijdens de procedure in eerste aanleg ingetrokken) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in het door hem ingeleide hoger beroep te betrekken. Indien het hof op het hoger beroep van de schuldenaar diens verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling afwijst, kan de schuldenaar daartegen cassatieberoep instellen. (iv) Het vierde geval betreft de schuldenaar wiens verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling door de rechtbank wordt toegewezen. Op grond van art. 292 lid 1 Fw kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof, tegen deze toewijzing in hoger beroep komen. Indien het hof het door de schuldeisers ex art. 292 lid 1 Fw ingestelde hoger beroep verwerpt, kunnen de schuldeisers daartegen in cassatie komen, aldus art. 292 lid 6 Fw. Wijst het hof op het hoger beroep van de schuldeisers het verzoek van de schuldenaar om een bevel tot instemming met een schuldregeling alsnog af, dan moet het onderzoeken of de schuldenaar ex art. 287a lid 7 Fw zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep handhaaft. Tegen toewijzing door het hof van het in hoger beroep gehandhaafde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling staat op grond van art. 292 lid 2 Fw geen rechtsmiddel open, terwijl dan evenmin een rechtsmiddel openstaat tegen afwijzing door het hof van het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. Bij afwijzing door het hof van zowel het verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling als het in hoger beroep gehandhaafde verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, kan de schuldenaar cassatieberoep instellen tegen afwijzing van beide verzoeken. Tot slot kan de schuldenaar die in hoger beroep zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet handhaaft, in cassatie opkomen tegen afwijzing door het hof van zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling.