FIP 2013, afl. 5 - Sign. - Beëindiging van de procedure
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-07-2013 In het hoofdgeding is de hoofdinsolventieprocedure in Frankrijk geopend, met name nu het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar ex art. 3 lid 1 IVO zich in Frankrijk bevond. Indien deze hoofdinsolventieprocedure moet worden geacht te zijn beëindigd, kan de verwijzende rechter slechts een tweede hoofdprocedure openen in Polen, voor zover kan worden aangetoond dat het centrum van de voornaamste belangen na de opening van de eerste hoofdprocedure in Frankrijk is verplaatst naar Polen. Vraag is hoe de betekenis van het begrip ‘beëindiging van een insolventieprocedure’ moet worden bepaald. Art. 4 IVO regelt welk recht op insolventieprocedures van toepassing is; dit is het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend (lid 1). Lid 2 sub j preciseert dat dit recht met name de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure bepaalt. Art. 4 IVO is derhalve een conflictregel, waarin niet een vraag van materieel recht wordt beantwoord, maar alleen wordt vastgesteld krachtens welk recht het antwoord moet worden gegeven. Weliswaar moeten de bepalingen van het Unierecht in geval van twijfel over de formulering ervan autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling, maar het hof heeft geoordeeld dat dit beginsel alleen voor bepalingen geldt die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijzen. Derhalve kunnen vraagstukken zoals de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, waarvoor art. 4 lid 2 sub j IVO uitdrukkelijk naar het nationale recht verwijst, niet autonoom worden uitgelegd, maar moet hierover een beslissing worden genomen aan de hand van de als toepasselijk aangewezen lex concursus. Art. 4 lid 2 sub j IVO moet derhalve aldus worden uitgelegd dat het aan het nationale recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, is om te beslissen op welk tijdstip deze procedure wordt beëindigd. Door te bepalen dat indien in een lidstaat een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend, een secundaire procedure kan worden geopend in een andere lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, maakt art. 27 IVO geen onderscheid naar het doel van de hoofdprocedure. Dezelfde algemene bewoordingen zijn terug te vinden in art. 3 lid 3 IVO waarin wordt bepaald dat wanneer een hoofdprocedure is geopend, elke insolventieprocedure die vervolgens wordt geopend door een rechter die zijn bevoegdheid baseert op de aanwezigheid van een vestiging van de schuldenaar, een secundaire procedure is. Dit neemt niet weg dat de opening van een secundaire procedure, die volgens art. 3 lid 3 IVO een liquidatieprocedure moet zijn, zou kunnen ingaan tegen de doelstelling van een hoofdprocedure die een saneringsprocedure is. Derhalve moet art. 27 IVO aldus worden uitgelegd dat op grond van dat artikel een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, wanneer met de hoofdprocedure een saneringsdoel wordt nagestreefd. De tot opening van een secundaire procedure bevoegde rechter moet rekening houden met de doelstellingen van de hoofdprocedure en de opzet van de verordening, met inachtneming van het beginsel van loyale samenwerking. De formulering van art. 27 eerste volzin IVO moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de algemene systematiek en de doelstelling van de verordening, die slechts van toepassing is op procedures die op insolventie berusten. Voor de criteria aan de hand waarvan het bestaan van een dergelijke situatie concreet kan worden vastgesteld, verwijst de verordening, aangezien zij zelf geen definitie van het begrip ‘insolventie’ geeft, naar het nationale recht. Derhalve is het voor de opening van een hoofdprocedure noodzakelijk dat de bevoegde rechter vooraf de staat van insolventie van de schuldenaar aan zijn nationale recht toetst. De in een lidstaat geopende hoofdinsolventieprocedure wordt in alle lidstaten erkend zodra zij rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar zij is geopend (art. 16 lid 1 IVO). Derhalve is de beoordeling van de staat van insolventie van de schuldenaar door de tot opening van de hoofdprocedure bevoegde rechter bindend voor rechters aan wie eventueel een verzoek om opening van een secundaire procedure wordt voorgelegd. Art. 27 IVO moet aldus worden uitgelegd dat de rechter aan wie een verzoek om opening van een secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, niet de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdprocedure is geopend, ook al wordt met deze hoofdprocedure een saneringsdoel nagestreefd.