FIP 2013, afl. 7 - Sign. - Landis
Aflevering 7, gepubliceerd op 02-11-2013 De curatoren hebben de bestuurders en de commissarissen van Landis aansprakelijk gesteld in het faillissement van Landis. Klachtplicht De klachtplicht van art. 6:89 BW is niet van toepassing op de vorderingen uit hoofde van art. 2:138 en 2:149 BW die door de curatoren in casu zijn ingesteld. De klachtplicht is wél van toepassing op een vordering gebaseerd op art. 2:9 BW. De curatoren hebben binnen bekwame tijd geklaagd over de (mogelijk) onbehoorlijke taakvervulling door de bestuurders en commissarissen. Vordering op grond van art. 2:133 lid 2 (jo. 2:149) BW Art. 2:10 BW brengt met zich mee dat Landis Holding, wilde zij als topholding de centrale leiding kunnen uitoefenen, snel een voldoende betrouwbaar inzicht had moeten kunnen verkrijgen in de vermogenspositie van zowel haar Nederlandse als haar buitenlandse dochters. De omstandigheid dat art. 2:10 BW op die buitenlandse dochters niet van toepassing is, maakt dit oordeel niet anders. De bestuurders hebben niet voldaan aan hun verplichtingen voortvloeiend uit art. 2:10 lid 1 BW. De omstandigheid dat Ernst & Young de jaarrekeningen altijd heeft goedgekeurd, maakt dit oordeel niet anders, omdat de bestuurders op de hoogte waren van de gebreken in de administratie en het voortduren van de problemen die dit opleverde. Daardoor hebben zij aan de goedkeuringen van Ernst & Young niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat wel aan de verplichtingen van art. 2:10 lid 1 BW was voldaan. De commissarissen hebben hun toezichthoudende taak ten aanzien van de nakoming van de boekhoudplicht verzaakt. De commissarissen hebben zich onvoldoende actief jegens het bestuur opgesteld en zich onvoldoende laten inlichten door het bestuur over de nakoming van de boekhoudplicht. Ook zijn zij tekortgeschoten in het nakomen van het Reglement RvC. Nu het vermoeden van art. 2:138 lid 2 BW niet is ontzenuwd, zijn de bestuurders en commissarissen aansprakelijk voor het tekort in het faillissement. Inhoud en omvang administratieplicht (art. 2:10 BW) Onder de administratieplicht van art. 2:10 lid 1 BW valt het opstellen van een balans en een winst- en verliesrekening. Art. 2:101 en 2:210 BW derogeren aan lid 2 van art. 2:10 BW, omdat via eerstgenoemde artikelen strengere voorschriften worden gegeven. De door een vennootschap opgemaakte balans en winst- en verliesrekening, als onderdeel van de op te maken jaarrekening, vormen een onderdeel van de administratie die de vennootschap op grond van art. 2:10 lid 1 BW moet bijhouden. Ook feiten en omstandigheden die aan de fiscale rechten en plichten van een vennootschap ten grondslag liggen, betreffen de vermogenstoestand van die vennootschap en moeten ook daarvan uit hoofde van art. 2:10 BW in de administratie van de vennootschap blijken. Voor de kenbaarheid van haar rechten en plichten zoals bedoeld in art. 2:10 BW zijn ook geconsolideerde cijfers van belang, temeer nu de verwevenheid tussen de groepsvennootschappen meebracht dat bepaalde activiteiten (zoals inkoop) op holdingniveau werden verricht. Onjuistheden die in de van de jaarrekening deel uitmakende balans en winst- en verliesrekening mochten voorkomen, kunnen betekenen dat aan de plicht van art. 2:10 lid 1 BW niet is voldaan. Aansprakelijkheid bestuur ex art. 2:9 BW Het bestuur heeft niet met een mate van zorgvuldigheid gehandeld die mag worden verwacht van een bestuur dat op zijn taak berekend is en deze taak nauwgezet vervult. Het bestuur treft ten aanzien van de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van de administratie, de jaarrekeningen en overige cijfers, het acquisitiebeleid, het financieel beleid en de naleving van de statuten een ernstig verwijt. Het heeft gehandeld zoals geen redelijk denkend bestuurder van een beursgenoteerde vennootschap onder deze omstandigheden zou hebben gehandeld. De bestuurders zijn daarom voor de gehele schade hoofdelijk aansprakelijk jegens de curatoren, uiteraard slechts voor zover zij ten tijde van de tekortkomingen statutair bestuurder waren. Disculpatie individuele bestuurders in verband met taakverdeling? Een taakverdeling binnen het bestuur kan relevant zijn voor de vraag of een individuele bestuurder aansprakelijk is. Ook ondanks die taakverdeling mag van een bestuurder worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor (de gerechtvaardigdheid van) voorgenomen besluiten op het vlak van de kerntaken en dat hij zich op grond daarvan een weloverwogen oordeel vormt als basis voor de besluitvorming die daarover in bestuursverband plaatsvindt. Daarbij past dat, indien de daartoe benodigde informatie feitelijk (vooral) van een medebestuurder afkomstig is, de bestuurder zich jegens die medebestuurder kritisch opstelt en hem zonodig ten behoeve van de eigen oordeelsvorming in detail bevraagt omtrent de genoemde feiten en omstandigheden. In het geval van een grote onderneming zoals Landis mag daarbij van een bestuurder zonder financiële achtergrond worden verwacht dat hij zich verdiept in bedrijfseconomische basisprincipes die voor de onderneming relevant zijn. Geen van de bestuurders kan zich disculperen. Aansprakelijkheid RvC ex art. 2:9 jo. 2:149 BW Gelet op de aard van de onderneming van Landis, de omstandigheid dat zij aan de beurs genoteerd was en de beoogde en uitgevoerde strategie met de daaruit voortvloeiende explosieve groei, mogen hoge eisen worden gesteld aan de capaciteiten van de commissarissen en aan de kwaliteit van hun taakuitoefening. Het algemene beleid en het financiële beleid behoren tot de kerntaken van het gehele bestuur. Het toezicht van de raad van commissarissen op het bestuur moet zich met name op die kerntaken richten. De commissarissen zijn tekortgeschoten in hun toezichthoudende taak wat betreft de administratie van Landis, de jaarrekeningen 1999 en 2000 en de overige genoemde cijfers, de prijsbepaling bij acquisities en het financieel beleid. Ten aanzien van al deze tekortkomingen afzonderlijk kan hen een ernstig verwijt worden gemaakt. Ook zijn zij op andere onderdelen van het beleid van het bestuur tekortgeschoten in hun toezichthoudende taak. Van die, hiervoor besproken, tekortkomingen kan hen, in hun onderlinge samenhang bezien, eveneens een ernstig verwijt worden gemaakt. Er is sprake van onbehoorlijk toezicht, als gevolg waarvan de commissarissen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade. Aansprakelijkheid jegens schuldeisers op grond van onrechtmatige daad Al het in dit kader door de curatoren aan de bestuurders en commissarissen verweten handelen dat is geschied in de drie jaar voorafgaande aan de surseance, valt reeds onder hetgeen is besproken in het kader van art. 2:138 BW. Daar art. 2:138 BW een uitwerking vormt van art. 6:162 BW voor wat betreft de schade van de gezamenlijke schuldeisers, en bij de beoordeling van het in eerstgenoemd artikel omschreven matigingsberoep alle omstandigheden kunnen worden meegewogen die ook kunnen worden meegewogen bij een matigingsberoep in het kader van een (slechts) op art. 6:162 BW gegronde vordering, hebben de curatoren geen belang bij een afzonderlijke beoordeling van hun beroep op art. 6:162 BW, voor zover dat betrekking heeft op het boedeltekort. Matiging, voorschot en wettelijke rente Het bedrag waarvoor het bestuur aansprakelijk is, bestaande uit het nog exact vast te stellen boedeltekort, moet worden gematigd met € 3 miljoen ter zake van een ten onrechte niet geïncasseerde vordering op Cisco. Een voorschot op de nog vast te stellen exacte hoogte van het tekort is op zijn plaats. Voorzichtigheidshalve is een voorschot van € 25 miljoen gerechtvaardigd. Voor toewijzing van wettelijke rente over het faillissementstekort biedt art. 2:138/248 BW geen grondslag. Voor de wettelijke rente in verband met de vordering van art. 2:9 BW is vereist dat de bestuurders en commissarissen in verzuim zijn. Niet gebleken is dat daarvan eerder sprake was dan met ingang van de data van de dagvaardingen.Â