FIP 2013, afl. 8 - Sign. - Weigering ontvanger tot medewerking aan akkoord
Aflevering 8, gepubliceerd op 01-12-2013 Of de Belastingdienst als preferente crediteur kan worden gedwongen mee te werken aan een aangeboden akkoord moet worden beoordeeld naar hetgeen geldt voor buitengerechtelijke akkoorden. Bij een buitengerechtelijk akkoord, op de totstandkoming waarvan de gewone regels van het verbintenissenrecht van toepassing zijn, staat het een schuldeiser in beginsel vrij het hem door de schuldenaar aangeboden akkoord dat inhoudt dat hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand doet van zijn recht op voldoening, te weigeren. Dit kan tot uitzondering leiden indien de uitoefening van deze bevoegdheid wordt misbruikt (art. 3:13 BW) en de schuldeiser aldus naar redelijkheid aanvaarding van het aanbod niet had kunnen weigeren (HR 12 augustus 2005, «JOR» 2005/257). De Hoge Raad heeft daar nog aan toegevoegd dat waar in art. 3:13 lid 2 BW is bepaald dat van misbruik van bevoegdheid sprake is in een geval waarin men, in aanmerking nemend de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen, de wet het geval op het oog heeft waarin degene die de bevoegdheid uitoefent, de bedoelde onevenredigheid kent of behoort te kennen (HR 21 mei 1999, «JOR» 1999/213). De omstandigheid dat een schuldeiser de slechte financiële positie van de schuldenaar of diens dreigende faillissement kent of behoort te kennen, zal in het algemeen niet voldoende zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat die schuldeiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid te weigeren met het hem aangeboden buitengerechtelijk akkoord in te stemmen. Tegenover het belang van de schuldeiser bij voldoening van zijn vordering door verhaal op alle goederen van zijn schuldenaar, zal het belang van de schuldenaar dat door de instemming van de in het geding betrokken schuldeiser met het akkoord de mogelijkheid bestaat dat een faillissement, surseance van betaling of schuldsaneringsregeling wordt voorkomen, doorgaans niet zwaar genoeg wegen, terwijl in beginsel van de individuele schuldeiser niet behoeft te worden gevergd dat deze het belang laat prevaleren dat de schuldenaar beoogt te behartigen, namelijk dat hij (sneller) van zijn bestaande schuldenlast wordt bevrijd indien alle schuldeisers met het buitengerechtelijk akkoord instemmen. Tot de belangen aan de zijde van de schuldeiser behoort, dat bij een buitengerechtelijk akkoord de waarborgen ontbreken die de Faillissementswet biedt met betrekking tot de vaststelling van en het toezicht op de vermogenspositie van de schuldenaar door de curator of de bewindvoerder en de rechter-commissaris. Bij de toewijzing van een vordering tot medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord is terughoudendheid geboden en slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan plaats zijn voor een bevel aan een schuldeiser om aan de uitvoering van een hem aangeboden akkoord mee te werken. Het ligt in beginsel op de weg van de schuldenaar die zodanige medewerking in rechte wenst af te dwingen, de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser naar redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. In dit geval speelt in het bijzonder een rol dat de ontvanger als bestuursorgaan in de zin van de Awb met betrekking tot verzoeken om medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord beleidsregels heeft vastgesteld (art. 1:3 lid 4 Awb in samenhang met titel 4.3 Awb). Op grond van art. 4:84 Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In dit geval wordt de vraag of de ontvanger misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in art. 3:13 lid 2 BW, mede ingekleurd door de vraag of de ontvanger in overeenstemming met art. 4:84 Awb heeft gehandeld. In art. 19a en 22a Uitv.reg. Iw 1990, die betrekking hebben op kwijtschelding van rijksbelastingen, is aangegeven wanneer en onder welke voorwaarden de ontvanger zijn medewerking aan een akkoord verleent indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en de belastingschuldige een akkoord aanbiedt. In art. 73.4.16. Leidraad Invordering 2008 wordt de toepasselijkheid van deze regeling uitgebreid tot de situatie waarin een schuldenaar in staat van faillissement een akkoord aanbiedt, op voorwaarde dat (1) de schuldenaar daar uitdrukkelijk om verzoekt en (2) omzetting van het faillissement in een wettelijke schuldsanering mogelijk is. Geïntimeerde, aan wie in 2003 de schone lei is verstrekt, kan tot enig tijdstip in 2013 niet opnieuw tot de wettelijke schuldsanering worden toegelaten (art. 288 lid 2 onder d Fw). In verband daarmee heeft geïntimeerde op het moment dat hij opnieuw in de schuldproblemen was geraakt, met de bedoeling om na vereffening van het actief een akkoord te kunnen aanbieden, zelf zijn faillissement aangevraagd. Het belang van de ontvanger om niet in te stemmen met het akkoord is daarin gelegen dat hij ten opzichte van geïntimeerde, die naar moet worden aangenomen de komende jaren nog een aanzienlijke verdiencapaciteit heeft, zijn verhaalsmogelijkheden onverkort kan uitoefenen. Daarnaast speelt mee dat de ontvanger mogelijk nog een derde aansprakelijk kan stellen voor de betaling van een deel van de openstaande belastingschuld op grond van inlenersaansprakelijkheid. De ontvanger heeft het verzoek van geïntimeerde om medewerking aan de totstandkoming van een akkoord getoetst aan de in art. 73.4.16. Leidraad neergelegde beleidsregel. Het in deze beleidsregel opgenomen uitgangspunt dat omzetting van het faillissement in een wettelijke schuldsanering mogelijk moet zijn, is niet onaanvaardbaar. Zou namelijk in een geval dat toegang tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet mogelijk is, toch moeten worden meegewerkt aan een buitengerechtelijk akkoord, dan zou daarmee in strijd met de bedoeling van de wetgever alsnog een schuldsaneringsregeling naast de wettelijke regeling mogelijk worden gemaakt. De ontvanger heeft met inachtneming van de Leidraad en art. 4:84 Awb het verzoek van geïntimeerde dan ook kunnen afwijzen. Daarmee is tevens gegeven dat de ontvanger geen misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door te weigeren de schulden van geïntimeerde voor het grootste deel kwijt te schelden.