FIP 2014/123 - Sign. - Geen schending administratie- of deponeringsplicht; geen bestuurdersaansprakelijk
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-05-2014 Het correct bijhouden van de mestadministratie is de verantwoordelijkheid van de inbrenger en was dus niet de verantwoordelijkheid van MCN en daarmee van haar bestuurder. Er was sprake van een administratie die voldeed aan de eisen van art. 2:10 BW. Ook de overige stellingen van de curator, dat sprake is geweest van onbehoorlijke taakvervulling en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van onbehoorlijke taakververvulling. Feiten Mestafzet Combinatie Nederland B.V. (MCN) is ontstaan uit een samenwerking tussen drie personen, die tevens middels hun B.V.’s aandeelhouder waren van MCN. Door (de bv’s van) die drie personen (Mestpro Nederland B.V., Mestdistributie Twente B.V. en Distrimest) werden mestopslagen ingebracht in MCN. De mestopslagen werden vervolgens op naam van MCN geregistreerd. Distrimest Beheer is alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van Distrimest. Gedaagde 3 is op zijn beurt alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van Distrimest Beheer. In een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders werd besloten MCN per 31 december 2007 te liquideren met benoeming van gedaagde 3 als vereffenaar per 1 januari 2008. Door de Algemene Inspectiedienst (van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (AID) is, na een uitgevoerd onderzoek naar MCN, een tweetal bestuurlijke boetes aangezegd vanwege het begaan van een aantal overtredingen. MCN in liquidatie is, op verzoek van de vereffenaar, op 21 oktober 2009 failliet verklaard. Beoordeling De curator van MCN vordert een verklaring voor recht dat Distrimest Beheer, Distrimest B.V. en gedaagde 3 hun taak als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld ex art. 2:248 BW wegens, kort gezegd, schending van de publicatie- en boekhoudplicht en dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van MCN, zodat zij veroordeeld moeten worden tot betaling van het tekort in het faillissement. De rechtbank stelt vast dat de jaarrekening over het boekjaar 2005 op 11 april 2007 is gedeponeerd en derhalve later dan vereist, gelet op art. 2:394 BW. Bovendien valt deze datum binnen de driejaarstermijn van art. 2:248 BW. Daarmee staat vast dat Distrimest Beheer c.s. niet heeft voldaan aan de publicatieplicht. Op grond van het bepaalde in art. 2:248 lid 2 BW heeft Distrimest Beheer c.s. daarmee haar taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit betekent dat Distrimest Beheer c.s. aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement, tenzij zij aannemelijk maakt dat andere feiten en omstandigheden dan haar onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Distrimest Beheer c.s. stelt dat andere omstandigheden, en niet onbehoorlijke taakvervulling, tot het faillissement van MCN hebben geleid. Distrimest Beheer c.s. voert in dit verband aan dat de fraude van Y tot het faillissement heeft geleid. De curator heeft dat betwist en aangevoerd dat als dat al zo zou zijn, die fraude mogelijk is geweest door het handelen (of nalaten) van het bestuur, aangezien er te weinig controle op de administratie was, aldus de curator. De rechtbank is van oordeel dat Distrimest Beheer c.s. met hetgeen zij aldus heeft aangevoerd voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat andere feiten en omstandigheden dan haar onbehoorlijke taakvervulling in overwegende mate het faillissement hebben veroorzaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De stelling van Distrimest Beheer c.s. dat in het kader van de samenwerking de mestopslagen op naam van MCN werden geregistreerd maar dat de inbrenger verantwoordelijk bleef voor de mestopslag, wordt ondersteund door het rapport van de AID. Dat rapport brengt mee, dat het correct bijhouden van de mestadministratie de verantwoordelijkheid van de inbrenger is. De mestadministratie van de afzonderlijke mestopslagen was dus niet de verantwoordelijkheid van MCN en daarmee van haar bestuurder. Niet gezegd kan worden dat Distrimest Beheer c.s. de fraude mogelijk heeft gemaakt of onvoldoende heeft gedaan om (verdere) fraude te voorkomen. Het was immers de inbrenger van de mestopslag die verantwoordelijk en aansprakelijk was voor de mestadministratie. Dat Y weigert de mestopslagen weer op zijn naam, althans op naam van één van zijn bv’s te zetten, kan Distrimest Beheer c.s. niet worden aangerekend. Dat onduidelijk is gebleven of door Distrimest Beheer c.s. daadwerkelijk aangifte is gedaan bij de AID, doet hier niet aan af. De curator heeft Distrimest Beheer c.s. ook schending van de administratieplicht verweten. Distrimest Beheer c.s. heeft als verweer aangevoerd dat er sprake was van een administratie die voldeed aan de eisen van art. 2:10 BW (onder verwijzing naar HR 11 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0994). Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van de administratieplicht door Distrimest Beheer c.s. De verwijzing van de curator naar de verklaring in het AID-rapport dat de administratie nog moest worden uitgezocht en geordend, is in ieder geval onvoldoende nu deze verklaring wordt ontkracht door de accountantverklaring. Ook de stelling van de curator dat de administratie van de mestsilo’s en mestritten niet deugdelijk is bijgehouden, kan de conclusie dat de administratieplicht is geschonden niet dragen, nu het rapport van de AID de stelling van Distrimest Beheer c.s. bevestigt dat de mestadministratie niet de verantwoordelijkheid van MCN was. Ten slotte is de enkele verwijzing naar de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 4 juni 2007, waarin een discussie was gevoerd over de administratie van mesttransporten naar het buitenland, onvoldoende om aan te nemen dat de administratieplicht is geschonden. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat een eerder faillissementsverslag vermeldt dat aan de boekhoudplicht is voldaan, hetgeen zich niet verhoudt met de thans door de curator ingenomen stelling. Ten slotte heeft de curator, ter onderbouwing van zijn standpunt dat wel sprake is geweest van onbehoorlijke taakvervulling en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, Distrimest Beheer c.s. nog een aantal verwijten gemaakt, waaronder het verwijt dat er niet conform de regels werd gehandeld. Hoewel de AID MCN in dit kader inderdaad heeft beboet, acht de rechtbank dit enkele verwijt onvoldoende om te kunnen spreken van onbehoorlijke taakververvulling, mede ook gezien de relatief geringe hoogte van de opgelegde boete, te weten € 300. De conclusie van het voorgaande is dat de feiten en omstandigheden die door de curator worden aangevoerd, in onderlinge samenhang en ook in samenhang met al hetgeen de curator verder nog heeft aangedragen, zijn vordering niet kunnen dragen en hoe dan ook onvoldoende zijn om te kunnen oordelen dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van MCN. De door de curator ingestelde vorderingen dienen dan ook te worden afgewezen.