FIP 2014/139 - Sign. - De individuele bepaalbaarheid van biggen (Rb. Gelderland 19 maart 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2214)
Aflevering 4, gepubliceerd op 14-06-2014 De rechtbank vraagt zich in deze zaak af of biggen en varkens als individueel bepaalde zaken kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt te dien aanzien voorop dat het, totdat het varken is geslacht, niet gaat om stoffelijke voorwerpen, noch om gewassen of vruchten, maar om levende wezens waaraan door de mens in het algemeen een zekere individuele intelligentie en eigen gevoelens worden toegedicht. Daarbij geldt dat een big geen ei is en een varken geen kuiken, zodat voor het antwoord op de onderhavige rechtsvragen niet zonder meer aansluiting kan worden gezocht bij HR 24 maart 1995 (NJ 1996, 158, Hollander’s Kuikenbroederij/Raiffeisenbank: het in een broedmachine uitbroeden van kuikens leidt tot zaken met een eigen identiteit). Anderzijds zijn een big en een varken ook weer niet gelijk te stellen met een veulen en een volwassen paard, die veelal te boek zijn gesteld en een eigen naam en/of stamboom hebben, en die in elk geval naar verkeersopvattingen een en hetzelfde dier blijven, ook als dat veulen uitgroeit tot een kostbaar renpaard. Biggen en varkens uit dezelfde worp zijn doorgaans, in elk geval voor buitenstaanders, niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Wat de doorslag geeft, is dat alle biggen waren voorzien van een permanent oormerk met een uniek nummer. Daarmee kregen de dieren een eigen identiteit en bleven zij individueel aanwijsbaar. Dat geldt weliswaar ook voor bankbiljetten, die eveneens een eigen nummer dragen, maar bankbiljetten zijn geen dieren en bij bankbiljetten worden de nummers in het dagelijks verkeer doorgaans onbelangrijk gevonden, omdat het daarbij juist wel vrijwel uitsluitend om de economische waarde gaat. Naar het oordeel van de rechtbank transformeerden de onderhavige dieren door die individuele oormerken van een generieke soortzaak tot zelfstandige, specifieke dieren en bleven zij dat totdat zij waren geslacht en uitgebeend. Dit betekent dat, indien en voor zover op die van een oormerk voorziene dieren een eigendomsvoorbehoud rustte ten faveure van C, dit eigendomsvoorbehoud bleef liggen totdat de koopsom voor de big was betaald. Dat eigendomsvoorbehoud is niet vervallen door de vermenging met andere biggen en varkens in de stallen, waarin zij werden opgelegd, noch door het afmesten van die dieren tot slachtrijpe varkens.