FIP 2016/224 - Sign. - Pandhouder niet bevoegd faillissement van schuldenaar van verpande vordering aan te vragen (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2264, «JOR» 2016/175, m.nt. mr.drs. T.E. Booms)
Aflevering 6, gepubliceerd op 27-09-2016 In deze zaak draait het om de vraag welke bevoegdheden een pandhouder heeft om betaling van de vordering door de debiteur van de verpande vordering af te dwingen. De pandgever kan als rechthebbende zijn vordering op verschillende wijzen voldaan krijgen. Zo kan een pandhouder onder meer een voor die vordering gevestigd zekerheidsrecht uitoefenen, beslag leggen, of het faillissement van de debiteur van de vordering aanvragen. Heeft de pandhouder deze bevoegdheden ook, nu hij niet de rechthebbende van de vordering op de debiteur is, maar ‘slechts’ de inningsbevoegde? Deze vraag is relatief nieuw, omdat bij de vóór 1992 gebruikelijke zekerheidscessie de zekerheidscessionaris zowel schuldeiser als inningsbevoegde van de overgedragen vordering was. Een scheiding tussen deze hoedanigheden deed zich dus niet voor. In deze zaak heeft de pandhouder een beperkt recht op de huurvordering van de pandgever op geïntimeerde. De pandhouder is, nu zij mededeling heeft gedaan van haar pandrecht op de huurvordering, op grond van art. 3:246 lid 1 BW bevoegd om in en buiten rechte nakoming van de door de pandgever aan haar verpande vordering op geïntimeerde te eisen en betalingen in ontvangst te nemen (vgl. HR 21 januari 2014, «JOR» 2014/119, m.nt. Schuijling (Neo-River). De pandgever is schuldeiser en blijft dat ook, ondanks het feit dat na mededeling van de verpanding de pandhouder inningsbevoegd is. De pandhouder is inningsbevoegd met betrekking tot een vordering die toebehoort aan de pandgever/schuldeiser. De pandhouder heeft geen vorderingsrecht op de schuldenaar van de verpande vordering. In art. 3:246 lid 1 en 2 BW wordt bepaald welke (schuldeisers)bevoegdheden aan de pandhouder toekomen. De bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van de schuldenaar van de verpande vordering behoort niet tot die bevoegdheden. Deze bevoegdheid blijft bij de pandgever/schuldeiser. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan een pandhouder niet het faillissement aanvragen, omdat hij geen schuldeiser van de debiteur van de verpande vordering is en deze bevoegdheid ook niet uit het pandrecht volgt. Dit leidt ertoe dat het verzoek van appellante om geïntimeerde in staat van faillissement te verklaren, dient te worden afgewezen.