FIP 2017/51 - Sign. - Een niet ingediende vordering kan komen te vervallen (HvJ EU 9 november 2016, ECLI:EU:C:2016:841)
Aflevering 1, gepubliceerd op 11-02-2017 ENEFI is een vennootschap waarvan de zetel in Hongarije is gevestigd en in Roemenië een vestiging heeft. Op 13 december 2012 is in Hongarije een insolventieprocedure geopend tegen ENEFI en op 7 januari 2013 is de Roemeense Belastingdienst daarvan op de hoogte gebracht. In januari 2013 heeft de Belastingdienst in deze insolventieprocedure twee vorderingen ingediend. Aangezien de toepasselijke termijn was verstreken en de registratierechten niet waren betaald, konden die vorderingen echter niet in aanmerking worden genomen in de Hongaarse insolventieprocedure. Op 2 mei 2013 is de Belastingdienst hiervan op de hoogte gebracht. Vervolgens heeft de Belastingdienst, terwijl de insolventieprocedure in Hongarije nog liep, een belastingcontrole verricht in de vestiging van ENEFI in Roemenië. Op 25 juni 2013 heeft de Belastingdienst een belastingaanslag opgelegd betreffende een schuld inzake de btw-belasting. In dit kader is in de Hongaarse insolventieprocedure echter geen vordering ingediend met betrekking tot die belastingaanslag. In eerste instantie betwist ENEFI de belastingaanslag niet. Hierdoor hebben de Roemeense autoriteiten op 7 augustus 2013 tegen ENEFI een executoriale titel afgegeven en vervolgens een tenuitvoerleggingsprocedure ingeleid. Vóór de beëindiging van de insolventieprocedure in Hongarije op 7 september 2013 heeft ENEFI beroep ingesteld tegen de in Roemenië begonnen tenuitvoerlegging. ENEFI is van mening dat zij niet verplicht is de verschuldigde btw te betalen en acht de desbetreffende tenuitvoerlegging onwettig, aangezien zij op de datum waarop de belastingcontrole heeft plaatsgevonden, die tot de belastingaanslag heeft geleid, reeds het voorwerp was van de in Hongarije geopende insolventieprocedure. Volgens ENEFI had de Belastingdienst zijn vordering derhalve in deze insolventieprocedure moeten indienen. Naar Hongaars recht, dat op grond van art 4 IVO bepalend is, komen vorderingen die niet zijn ingediend in een insolventieprocedure, in beginsel te vervallen. Het Tribunalul Mureş heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld: Moeten art. 4 lid 1, en art. 4 lid 2, onder f en k IVO zodoende worden uitgelegd dat de gevolgen van de insolventieprocedure, die worden beheerst door het recht van de staat waar de insolventieprocedure is geopend, kunnen meebrengen dat het vorderingsrecht van een schuldeiser die niet heeft deelgenomen aan de insolventieprocedure, in een andere lidstaat vervalt of dat de tenuitvoerlegging van die vordering in die andere lidstaat wordt geschorst?; En is het relevant dat de vordering die in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, ten uitvoer wordt gelegd, een fiscale vordering is? Uit art. 4 lid 1 IVO volgt dat, tenzij die verordening iets anders bepaalt, de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan worden beheerst door het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend. Zo is de lex fori concursus bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Meer specifiek staat in art. 4 lid 2 onder g en h IVO dat de lex fori concursus bepaalt welke vorderingen te verhalen zijn op het vermogen van de schuldenaar, wat de gevolgen zijn ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan na de opening van de insolventieprocedure alsook de regels betreffende indiening, verificatie en toelating van de vorderingen. Om die bepalingen niet hun nuttige werking te ontnemen, moeten ook de gevolgen van niet inachtneming van de regels van de lex fori concursus betreffende indiening van vorderingen, met name van de dienaangaande geldende termijnen, aan de hand van die lex fori concursus worden beoordeeld. In dit verband wijst het Hof erop dat art. 4 lid 2 IVO een niet uitputtende lijst bevat van onder de lex fori concursus vallende aangelegenheden, waarin weliswaar niet specifiek gewag gemaakt van schuldeisers die niet hebben deelgenomen aan de insolventieprocedure en derhalve evenmin van de gevolgen van die procedure, of van de beëindiging ervan, voor de rechten van die schuldeisers, maar het geen twijfel lijdt dat ook die gevolgen aan de hand van die lex fori concursus moeten worden beoordeeld. Verder zou een uitlegging volgens welke de lex fori concursus de gevolgen van de beëindiging van een insolventieprocedure, met name door een akkoord, en de rechten van de schuldeisers na die beëindiging bepaalt, maar niet de gevolgen voor de rechten van schuldeisers die niet hebben deelgenomen aan die procedure, weleens ernstig afbreuk kunnen doen aan de doeltreffendheid van die procedure. Hierdoor zouden schuldeisers die niet deelnemen aan de insolventieprocedure, nadat de procedure is beëindigd volledige betaling van hun vorderingen kunnen eisen, hetgeen zou leiden tot ongelijke behandeling van de schuldeisers. Bovendien dit erop neerkomen dat ieder akkoord of iedere andere vergelijkbare maatregel tot sanering van de schuldenaar wordt gedwarsboomd, doordat de schuldenaar, die zou worden blootgesteld aan de vorderingen van de schuldeisers die niet hebben deelgenomen aan de insolventieprocedure, niet over de noodzakelijke middelen zou beschikken voor de betaling, overeenkomstig een akkoord of iedere andere maatregel, van de schulden aan de andere schuldeisers, die in de regel worden herschikt en/of verminderd naargelang van de financiële middelen waarover de schuldenaar daadwerkelijk beschikt. Een bepaling van de lex fori concursus staat daarbij niet in de weg aan de opening van een secundaire insolventieprocedure, maar alleen aan de toelating van een verzoek tot opening van een dergelijke procedure dat wordt ingediend door een schuldeiser die de termijn voor de indiening van zijn vordering, zoals vastgesteld in de op de hoofdinsolventieprocedure toepasselijke lex fori concursus, niet in acht heeft genomen. Ieder verzoek dat wordt ingediend door een schuldeiser die over een nog niet vervallen vordering beschikt of door de curator van de hoofdinsolventieprocedure, blijft daarentegen toegelaten. Gelet op dat overwicht van de hoofdinsolventieprocedure lijkt het volstrekt logisch dat een nationale wettelijke regeling, door middel van het verval van na het verstrijken van de termijn ingediende vorderingen, ieder door de houders van die vorderingen ingediend verzoek tot opening van een secundaire insolventieprocedure kan uitsluiten, aangezien door een dergelijke opening het in de lex fori concursus voorziene verval kan worden omzeild. Met een dergelijke wettelijke regeling kan bovendien worden voorkomen dat een schuldeiser die niet heeft deelgenomen aan de hoofdinsolventieprocedure, een akkoord of een in die procedure genomen vergelijkbare maatregel tot sanering van de schuldenaar kan doen mislukken door een secundaire insolventieprocedure aan te vragen. De Ivo verleent aan vorderingen van de belastingautoriteiten van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, geen preferentiële status waardoor die vorderingen zelfs na de opening van een insolventieprocedure het voorwerp van een tenuitvoerleggingsprocedure zouden kunnen zijn. Op basis van de feiten impliceert de omstandigheid dat de vorderingen die het voorwerp zijn van de tenuitvoerleggingsprocedure, fiscale vorderingen zijn, dientengevolge niet dat zij uitsluitend onder het Roemeense nationale recht vallen of dat de door de lex fori concursus, in casu het Hongaarse insolventierecht, beheerste gevolgen zich niet tot die vorderingen uitstrekken. Het Hof concludeert dat art. 4 IVO moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de bepalingen van het nationale recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend, op grond waarvan het vorderingsrecht van een schuldeiser die niet heeft deelgenomen aan die procedure vervalt of de tenuitvoerlegging van die vordering in een andere lidstaat wordt geschorst. De fiscale aard van de vordering die ten uitvoer wordt gelegd in een andere lidstaat dan de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure is geopend, heeft hierop geen invloed.