Aflevering 8

De WHOA gaat uit van een beperkte rol voor de rechter, behalve waar het gaat om de beoordeling van een verzoek tot toe- of afwijzing van de homologatie van het onderhands akkoord. Het uitgebreide kader dat de WHOA gaat bieden is deels nog onbekend terrein.

Op 20 juni 2019 is de Herstructureringsrichtlijn definitief aangenomen. De belangrijkste vereisten van deze richtlijn zijn het invoeren van een debtor-in-possession regime en een effectieve akkoordregeling.

In juli van dit jaar is het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (WHOA) bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in de invoering van een dwangakkoord buiten surseance en faillissement en zou, met enkele aanpassingen, een ‘gamechanger’

Het Nederlandse vermogensrecht is van oudsher sterk gefixeerd op het faillissement als insolventieprocedure. Het faillissement geldt daarbij als het eindpunt van de financiële malaise met het uitspreken waarvan allerlei regels worden geactiveerd die het

Zodra een faillissement wordt uitgesproken, wordt ook direct een curator aangesteld. De curator weet op dat moment nog niet meer dan dat hij is aangesteld als curator in een faillissement.

In dit overzicht van de recente ontwikkelingen op het gebied van goederen- en faillissementsrecht staan de (aanstaande) wijzigingen in wetgeving en actuele jurisprudentie centraal. Bij de bespreking van jurisprudentie wordt een beknopte samenvatting gegeven

De Hoge Raad heeft antwoord gegeven op een prejudiciële vraag in de zaak tussen de curatoren van de Eurocommerce-groep en Coöperatieve Rabobank U.A. (HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2189, «JOR» 2019/27, m.

Twee jaar geleden beantwoordde het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Smallsteps-arrest prejudiciële vragen van de Nederlandse rechter over de arbeidsrechtelijke gevolgen van de doorstart via een pre-pack.

In deze zaak draait het om een aanslag dividendbelasting 2013 en een aanslag dividendbelasting 2014 waarvan de laatste vermeerderd is met een boete. Deze aanslagen en de boete zijn opgelegd aan een (failliete) vennootschap waarvan X bestuurder is.

Het gaat in deze zaak om een failliete vennootschap (X BV) met drie aandeelhouders, waarvan er nog twee een schuld aan de vennootschap hebben (net als enkele van hun verwanten). Een van die aandeelhouders is ook statutair bestuurder (en wordt vereffenaar

Deze zaak betreft een renvooiprocedure in het Lehman Brothers Treasury CO BV (‘LBT’)-faillissement. Het faillissement is in 2013 door homologatie van een akkoord geëindigd en de boedel wordt buitengerechtelijk vereffend door de curatoren, thans in hun

In deze zaak komen crediteuren ex art. 18 Fw bij het hof op tegen een beschikking ex art. 16 Fw waarbij het in 2012 uitgesproken faillissement van een vennootschap – die behoort tot een conglomeraat van melkvee- en melkquotabedrijven – begin 2019 bij

De curatoren van het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam en de gemeente Amsterdam steggelen al geruime tijd over de afwikkeling van het faillissement. De curatoren willen dat het op 25 oktober 2018 uitgesproken faillissement zo spoedig mogelijk wordt beëindigd,

Deze uitspraak is het vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 januari 2019 in het hoger beroep van het door de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 12 oktober 2016.

Bij vonnissen van de Rechtbank Oost-Brabant van 9 februari 2016 zijn X is samen met haar dochtervennootschappen (hierna gezamenlijk X. c.s.) in staat van faillissement verklaard met benoeming van twee curatoren.

De griffie van de rechtbank heeft een verzoekschrift ontvangen dat is ingediend door de Kredietbank Rotterdam (KBR). Het verzoek strekt tot het instellen van een afkoelingsperiode ten behoeve van de schuldenaren (art.

X is failliet verklaard op verzoek van Y. Y stelt een vordering te hebben uit hoofde van onbetaalde rekeningen. Daarnaast zouden ook andere rekeningen onbetaald zijn gebleven. Tussen partijen is in geschil of X verkeert in de staat dat hij is opgehouden

Bij drie afzonderlijke vonnissen zijn A BV, B BV en C BV (A c.s.) failliet verklaard. Deze vennootschappen behoren tot een groep van in totaal zeven vennootschappen. Het faillissement van A c.

De kinderen van A, hun overleden vader, voeren een juridische procedure tegen B, de stiefmoeder, inzake vermeende onrechtmatige overdracht van vermogen van hun vader aan de stiefmoeder.

In oktober 2015 zijn A en B een overeenkomst van geldlening aangegaan met een looptijd van drie maanden. B leent € 167.000 aan A. Nadat betaling uitblijft heeft B opdracht gegeven aan een advocaat om tot incasso over te gaan.

Deze uitspraak betreft een arrest na verwijzing door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:180). Bij genoemd arrest heeft de Hoge Raad de tussen partijen gewezen arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 1 december 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:5092) en 5 juli 2016

X BV is een kledingconcern. Y BV is een zustervennootschap die enige retailactiviteiten onderneemt en als de enige inkoper voor de zustervennootschappen optreedt. X verzoekt op enig moment surseance van betaling.

Deze zaak heeft betrekking op een geschil dat is ontstaan tussen Y en de Z enerzijds en de curatoren in het faillissement van de echtgenoot van Y (hierna: X) anderzijds. Y en Z stellen vorderingen te hebben op X waarvoor pandrechten zijn gevestigd.

A BV is een volledige dochter van B Ltd. A is gevestigd in Nederland, B in India. Bestuurders 1 en 2 waren statutair bestuurders van A. A sluit in 2014 een arbeidsovereenkomst met werknemer W.

Dit arrest draait om de uitleg van verpandingsverboden die zijn opgenomen in overeenkomsten van onderaanneming. Nadat de onderaannemer is gefailleerd, twisten de curator en de bank over de vraag of de vorderingen op hoofdaannemers onverpandbaar zijn als

A NV, Holding BV en Beheer BV verstrekken afzonderlijk verschillende kredieten aan X waarvoor X aan iedere kredietgever afzonderlijk pandrechten verleent op haar vorderingen op derden.

LCS heeft in 2010 met FL Sport B.V. (hierna: FL Sport) een licentieovereenkomst gesloten. In de licentieovereenkomst is bepaald dat LCS een jaarlijkse royaltyvergoeding aan FL Sport dient te betalen.

A en B zijn beide kraamzorgorganisaties. C is een coöperatie van zorgverzekeraars, daartoe behoort onder meer D c.s. (enkele zorgverzekeraars). In 2008 sloot C raamovereenkomsten inzake kraamzorg met B.

Verzoeker tot cassatie woont in de Verenigde Arabische Emiraten. De curatoren in het faillissement van verzoeker hebben in dit incident gevorderd dat verzoeker zekerheid moet stellen voor de proceskosten in cassatie.

Het ernstig verwijt blijkt als maatstaf voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de bestuurder, niettegenstaande de aanzwellende kritiek in de literatuur, een sterke aantrekkingskracht te hebben.

Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen, zo luidt art. 23 Fw. De schuldenaar kan tegen die faillietverklaring in hoger beroep bij het gerechtshof.

Het doel van het voorontwerp van de Wet overgang van onderneming in faillissement (het Wetsvoorstel) is het wegnemen van de (rechts)onzekerheid rondom de positie van de werknemer in faillissement die is ontstaan na het FNV/Smallsteps-arrest (HvJ EU 22 juni

De Wet civielrechtelijk bestuursverbod is op 1 juli 2016 in werking getreden. Bijna twee jaar later legt de Rechtbank Den Haag op vordering van de curator gelijktijdig de eerste twee civielrechtelijke bestuursverboden op.

Recentelijk is het voorstel Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) ingediend bij de Tweede Kamer. Vennootschappen in financiële problemen kunnen onder de WHOA een akkoord aanbieden aan hun schuldeisers en/of aandeelhouders.

Gevi International BV is op 2 juni 2014 failliet verklaard. B was bestuurder en enig aandeelhouder van Gevi. De curator vordert betaling door B van: de rekening-courantvordering ad € 501.

A is in mei 2014 failliet verklaard. Een gedeelte van de inventaris, goodwill en het personeel is overgenomen door B. De activiteiten van A zijn daarmee gedeeltelijk doorgestart in X.

In maart 2011 hebben X BV en A BV een overeenkomst gesloten voor de bouw van een woonhuis. Z was algemeen directeur van X en de contactpersoon voor A. De aanneemsom wordt contractueel betaald in tien termijnen.

A heeft in 2012 met X en Y koopovereenkomsten gesloten voor de verkoop van één truck aan X en de verkoop van twee andere trucks aan Y. B is een zustervennootschap van A. C is de directe moedervennootschap en bestuurder van A en B.

De werknemer is in 2001 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van X. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Contractcatering van toepassing. De werknemer werkt in het bedrijfsrestaurant van een onderneming.

X was bestuurder van A BV en B BV, die in staat van faillissement zijn verklaard. De vennootschappen behoren tot een internationaal concern. Door het niet-voldoen aan de informatie- en medewerkingsplicht jegens de curator is X in augustus 2018 in verzekerde

Op 30 mei 2017 is X BV failliet verklaard. Y is de enig aandeelhouder en bestuurder van X. Z1 is de enig bestuurder van Y, de enig aandeelhouder is Z2. X heeft meerdere (klein)dochtervennootschappen.

In 1998 is X BV opgericht. In 2009 is een kredietovereenkomst tot stand gekomen tussen X en Rabobank. Het betreft een rekening-courantkrediet en een lening. X heeft ter zekerheid pandrechten verleend voor een bedrag van € 170.

A BV huurde van verhuurder een bedrijfspand. A is gefailleerd in 2013, de onderneming is vervolgens door B BV doorgestart. De huur is nadien door B opgezegd tegen 1 december 2015. In 2015 is C BV opgericht, waarvan X bestuurder en (indirect enig aandeelhouder)

X is een praktijkvennootschap van de vrijgevestigde medisch specialist voor radiologie. X oefende de praktijk uit in het ziekenhuis van de Stichting Ruwaard van Puttenziekenhuis (Stichting).

X is indirect aandeelhouder via Y BV, in Z1. Tevens is X direct aandeelhouder in Z2. In 2016 verkoopt X de aandelen in Z1 en Z2 (gezamenlijk: Z) aan A BV. Z is een vermogensbeheerder voor onder meer vermogende particulieren.

A BV was tot aan het faillissement de bestuurder en enig aandeelhouder van X BV. B is middellijk bestuurder van A BV. In september 2010 is een bedrag van circa € 100.000 overgemaakt door X aan Y.

Op 30 oktober 2018 wees de Hoge Raad een tweetal beschikkingen, die de positie van de faillissementscurator raken, in zaken waar sprake is van door het OM gelegd beslag onder de failliet.

In deze schadestaatprocedure komt aan de orde de bevoegdheid van de ontvanger tot verrekening van een belastingvordering met een door de fiscus verschuldigde schadevergoedingsvordering.

Het recent bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel voor de WHOA roept een aantal internationaal privaatrechtelijke vragen op. Hoe zit het met erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in andere lidstaten van de EU? Hoe dient de

Met de WHOA kunnen schulden van ondernemingen worden geherstructureerd, óók van (deels) buitenlandse/grensoverschrijdende (groepen). Door Engels recht beheerste schuldvorderingen spelen geregeld een (hoofd)rol.

In zijn arrest van 8 september 2017 («JOR» 2017/334, m.nt. Broeders) stelde de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie met betrekking tot rechterlijke bevoegdheid en toepasselijk recht in geval van een Peeters/Gatzen-vordering.

Na Smallsteps in Nederland is het twee jaar later de beurt aan België. Het ging hier om de vraag of de Richtlijn 2001/23 EG, die regels geeft voor overgang van onderneming, zich verzet tegen een ‘overdracht onder gerechtelijk gezag’ zoals opgenomen in

Bij financiële moeilijkheden van Duitse dochterondernemingen van Nederlandse moeders is het vaak de vraag wat de consequenties van een insolventie van de Duitse dochter voor de moedervennootschap kunnen zijn. Indien de bestuurders van de Nederlandse vennootschap ook bestuurder (Geschäftsführer) van de Duitse dochtervennootschap zijn, lopen de bestuurders in het geval van een insolventie van de Duitse dochtervennootschap vaak een aansprakelijkheidsrisico. De vraag of een curator vorderingen op aandeelhouders van de failliete Duitse vennootschap te gelde kan maken, is meestal een van de eerste vragen die hij onderzoekt. Want de aansprakelijkheid van de aandeelhouder komt onder verschillende aspecten in aanmerking, waarbij vervolgens in dit artikel de belangrijkste worden besproken

Vliegtuigen (of beter: luchtvaartuigen) nemen in het Nederlands recht een bijzondere plaats in. Die bijzondere plaats is, onder meer, het gevolg van de mogelijkheid om een zakelijk recht van gebruik van het luchtvaartuig te vestigen, bijvoorbeeld ten behoeve van een huurder of een lessee, door middel van een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers. Dit zakelijke recht van gebruik kan in de praktijk aanleiding geven tot vragen. In deze bijdrage richt ik mij op de gevolgen van een zogeheten lease novation agreement voor het zakelijke recht van gebruik. Ik schets daartoe een aan de praktijk ontleend voorbeeld.