HIP 2014/159 - Sign. - Aanmaningen ontvangen (Hof Amsterdam 24 juni 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2473)
Aflevering 6, gepubliceerd op 27-09-2014 De huurder heeft een eerste recht van koop met betrekking tot de door haar gehuurde panden. Het recht houdt in dat de verhuurder met tussenpozen van twee weken aanmaningen mag sturen als de huurder de huur niet tijdig betaalt. Het recht vervalt indien de verhuurder in totaal drie maal een aanmaning heeft moeten sturen. De overeenkomst waarin het recht is vastgelegd, bepaalt voorts dat in dat geval een markconforme huurprijs verschuldigd is. Partijen strijden over de vraag of dat laatste het geval is; de huurder heeft van alle aanmaningen de ontvangst betwist. De Hoge Raad heeft in dat verband overwogen dat artikel 3:37 lid 3 BW inhoudt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke en op de behoeften van de praktijk afgestemde uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres in vorenbedoelde zin kan in beginsel worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van artikel 1:10 BW, dan wel, in een zakelijk kwestie, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen is gebruikt. Bij beantwoording van de vraag of de aangetekende brieven van 8 en 23 april 2003 de huurder hebben bereikt in de zin van artikel 3:37 lid 3, eerste zin, BW is van belang dat die zijn gestuurd naar dezelfde postbus ten name van de huurder, als de daaraan voorafgegane aanmaning van 6 februari 2003, waarvan vast staat dat die door de huurder is ontvangen. Door te overwegen dat de uitzondering van artikel 3:37 lid 3, tweede zin, BW hier niet van toepassing is omdat de postbus niet door de huurder aan de verhuurder is aangewezen als adres waarop zij bereikbaar is, en dit adres evenmin uit het Handelsregister blijkt, heeft het hof een eis gesteld die niet op de wet berust. Dit brengt mee dat de arresten van het hof Leeuwarden niet in stand kunnen blijven en de overige klachten geen behandeling behoeven. De Hoge Raad heeft voorts nog opgemerkt dat – eveneens anders dan het Hof Leeuwarden heeft overwogen – in beginsel moet worden aangenomen dat een schriftelijke verklaring die de geadresseerde heeft ontvangen op een door hem bij recente contacten met de afzender gebruikt postbusadres, hem heeft bereikt als bedoeld in artikel 3:37 lid 3, eerste zin, BW. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens naar het Hof Amsterdam verwezen. Het Hof Amsterdam oordeelt dat niet in geschil is dat de verhuurder de aanmaningen van 6 februari, 8 en 23 april 2003 naar het postbusadres heeft gestuurd dat door de huurder van meet af aan als postadres is gebruikt en ook niet dat de huurder de aanmaning van 6 februari 2003 heeft ontvangen. De vraag is of de verhuurder heeft bewezen dat de aanmaningen van 8 en 23 april 2003 op het postbusadres zijn aangekomen. Dat is volgens het hof het geval.