HIP 2015/132 - Sign. - Ontruiming volkstuin (Hof Den Haag 31 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:715)
Aflevering 4, gepubliceerd op 20-06-2015 De verhuurder van een volkstuin heeft de huurovereenkomst opgezegd op grond dat de huurder diverse malen tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De verhuurder vordert na de datum waartegen is opgezegd in kort geding de ontruiming van de volkstuin op grond dat de huurder daar zonder recht of titel verblijft terwijl hij andere gegadigden daarvoor heeft en terwijl de verhoudingen tussen hem en de voormalige huurder verslechteren. De voorzieningenrechter wijst de vordering af. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de gevorderde ontruiming alsnog toe. Het overweegt: ‘In de rechtspraak wordt echter aangenomen dat er omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd waarbij niet nader in de mogelijkheid van beëindiging is voorzien, beëindiging door opzegging slechts in beperktere mate mogelijk is. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 28 oktober 2011, NJ 2012, 685, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 en 29 juni 2012, NJ 2012, 411, ECLI:NL:HR:2012:BW1280 geoordeeld dat artikel 7:228 lid 2 BW de bevoegdheid geeft een huurovereenkomst als de onderhavige in beginsel op te zeggen, maar dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. [...] Het hof dient derhalve te beoordelen of de eisen van redelijkheid en billijkheid in het onderhavige geval meebrengen dat – in afwijking van het wettelijk uitgangspunt dat de huurovereenkomst opzegbaar is – alleen kan worden opgezegd indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Het is aan [de huurder], die zich op deze uitzonderingssituatie beroept, om feiten en omstandigheden aan te voeren die meebrengen dat het hof toekomt aan de beantwoording van de vraag of [de verhuurder] wel een voldoende zwaarwegende grond heeft voor de opzegging. De stelling van [de huurder] dat hij investeringen heeft gedaan is naar het oordeel van het hof daarvoor onvoldoende. Dit geldt te meer nu hij deze investeringen niet heeft onderbouwd, zodat niet is na te gaan wat voor soort investeringen zijn gedaan en of dit ingrijpende investeringen zijn geweest. Ook de stelling dat bij opzegging van de huurovereenkomst hem het genot van de volkstuin wordt ontnomen kan [de huurder] niet baten omdat dat nu eenmaal inherent is aan het beëindigen van de huurovereenkomst. [...] De conclusie luidt dat de opzegging de huurovereenkomst rechtsgeldig (met inachtneming van de opzegtermijn van één maand) heeft doen eindigen, dat [de huurder] aldus zonder recht of titel het perceel gebruikt en dat de (primair) gevorderde ontruiming alsnog dient te worden toegewezen.’