HIP 2015/172 - Sign. - Verhoging geliberaliseerde huurprijs (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 september 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7356)
Aflevering 5, gepubliceerd op 10-07-2015 De makelaar van de verhuurder (een woningstichting) heeft de huurders van woonruimten met een geliberaliseerde huurprijs als bedoeld in artikel 7:247 BW bericht dat de huurprijs met 6,5% verhoogd zal worden. De makelaar heeft de huurders daarbij bericht dat zij daartegen bij de kantonrechter bezwaar kunnen maken. De huurders dienen een verzoekschrift bij de kantonrechter in. De kantonrechter verwijst de zaak om als dagvaardingsprocedure te worden voortgezet. De huurders vorderen op grond van artikel 7:207 lid 1 BW dat de huurverhoging ongedaan gemaakt wordt. De kantonrechter wijst de vordering af. ‘De procedure ex art. 7:207, lid 1 is er niet om, zoals in casu het geval is, een geschil over een verhoging van de huurprijs bij geliberaliseerde huur te beslechten. [...] Dit lost het probleem tussen partijen niet op en de kantonrechter zal daarom ook kort en ten overvloede nog ingaan op de aangezegde en toegepaste huurverhoging [...]. Het gaat bij de verhoging van de huurprijs van geliberaliseerde woonruimte om de vraag of de verhoging marktconform is en redelijk in de verhouding tussen de verhuurder en de huurder (zie ook het al eerder gerelateerde arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 december 2010 [WR 2011/46 en rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 14 mei 2014, zaaknummer 2291796, CV EXPL 13-5472]). De verhuurders hebben vooralsnog aan de hand van een verklaring van de [makelaar] [...] aangetoond dat de door de verhuurder voorgestelde huurprijs marktconform is. De huurders hebben bij repliek onvoldoende gesteld en/of aangetoond om niet van die verklaring uit te kunnen gaan. [...] Voor de beantwoording van de vraag of de huurprijsverhoging redelijk is in de verhouding tussen de verhuurder en de huurder dient uitgegaan te worden van de specifieke omstandigheden van iedere huurder op zich. Daaronder valt onder andere de financiële draagkracht van de betrokken huurder. De huurders hebben zich in deze procedure slechts in algemene bewoordingen uitgelaten waarom in hun optiek de huurverhoging niet redelijk is, maar geen enkele van de huurders heeft aangegeven waarom de huurprijsverhoging in zijn of haar concrete geval niet redelijk is. De vraag of in de verhouding tussen de verhuurder en de huurder de huurprijsverhoging wel of niet redelijk is, kan dan ook in deze procedure niet worden beantwoord.’ De kantonrechter compenseert vervolgens de proceskosten, omdat de makelaar de huurders op het verkeerde been heeft gezet voor wat betreft de te volgen rechtsgang.