HIP 2016/11 - Sign. - V&D hoeft huur (nog) niet volledig te betalen (Hof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9777 en ECLI:NL:GHARL:2015:9827)
Aflevering 1, gepubliceerd op 27-02-2016 De verhuurder vordert in kort geding dat V&D veroordeeld wordt tot betaling van de volledige huur. V&D stelt dat de betreffende verhuurder daardoor misbruik van bevoegdheid maakt, althans handelt in strijd met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, omdat zij met (vrijwel) alle andere verhuurders, ter voorkoming van een faillissement, een betalingsregeling heeft getroffen. De andere verhuurders hebben zich in deze procedure gevoegd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de verhuurder toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter. Het overweegt: ‘Terecht voert [de verhuurder] aan dat het wetsvoorstel Wet Continuïteit Ondernemingen II nog geen geldend recht is. Het staat een schuldeiser in beginsel vrij om een buitengerechtelijk akkoord dat hem door de schuldeiser wordt aangeboden te weigeren. [...] Ook naar geldend recht (arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2005, NJ 2006/230) lijdt dit beginsel echter uitzondering voor zover een schuldeiser zijn bevoegdheid misbruikt in de zin van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek en deze aldus naar redelijkheid aanvaarding van het aanbod niet had kunnen weigeren. Daartoe is de omstandigheid dat een schuldeiser de slechte financiële positie van de schuldenaar of diens dreigende faillissement kent of behoort te kennen, in het algemeen onvoldoende. Tegenover het belang van de schuldeiser bij voldoening van zijn vordering door verhaal op alle goederen van zijn schuldenaar, zal het belang van de schuldenaar dat door de instemming van de schuldeiser met het akkoord de mogelijkheid bestaat dat het faillissement wordt voorkomen, doorgaans niet zwaar genoeg wegen, terwijl in beginsel van de individuele schuldeiser niet mag worden gevergd dat deze het belang laat prevaleren dat de schuldenaar beoogt te behartigen. [...] Inzet van de onderhavige zaak is niet een vordering van V&D en/of van [de andere verhuurders] die ertoe strekt om [de verhuurder] te verplichten om zich alsnog aan te sluiten bij de overeenstemming zoals die [...] met bijna alle verhuurders is bereikt. De vraag die in de onderhavige zaak voorligt is of het bestaan van de vordering van [de verhuurder] voldoende aannemelijk is om toewijzing bij voorraad van de door haar gepretendeerde geldvordering te kunnen rechtvaardigen (of dat in plaats daarvan de zaak in een bodemprocedure behoort te worden beslecht, met de daaraan verbonden mogelijkheid van bewijslevering door getuigen en deskundigen). Die vraag beantwoordt het hof ontkennend; het beroep van V&D [en de andere verhuurders] op misbruik van bevoegdheid acht het hof niet op voorhand ongegrond.’