HIP 2016/225 - Sign. - Matiging boete (Rechtbank Limburg 31 augustus 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:7461)
Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016 De verhuurder van een 290-bedrijfsruimte met onzelfstandige woonruimte (Inbev) vordert dat de (opvolgend) huurder en twee bestuursleden in privé veroordeeld worden tot betaling van (onder andere) de huurachterstand, vermeerderd met de op grond van de algemene bepalingen bij het ROZ-model verschuldigde boeterente van 2% per maand. De kantonrechter verklaart de verhuurder niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens de huurder, omdat de huurder inmiddels ontbonden is en wegens het ontbreken van baten heeft opgehouden te bestaan. Dat betekent dat tegen haar en/of haar vereffenaar niet geprocedeerd kan worden zonder dat de vereffening op de voet van artikel 2:23 c BW is heropend, aldus de kantonrechter. De kantonrechter veroordeelt de bestuurders in privé (onder andere) tot betaling van de huurachterstand, omdat zij zich daarvoor in privé aansprakelijk hebben gesteld. Het beroep van de bestuurders op gebreken aan het gehuurde faalt, maar het beroep op matiging van de boetrente slaagt. De kantonrechter overweegt dat de boeterente bedoeld is als prikkel tot nakoming. ‘Van de verhuurder mag worden gevergd dat hij, alvorens met succes aanspraak op deze boete te kunnen maken, bij gebreke van tijdige betaling door de huurder, (telkens) onmiddellijk in actie komt door bijvoorbeeld een sommatie te sturen, teneinde het oplopen van de achterstand en daarmee van de boeterente te voorkomen.’ De verhuurder heeft dat in dit geval niet gedaan. Daar komt bij dat een boete van 2% per maand ‘in de huidige tijd, met een inflatie van bijna 0%, als exorbitant [moet] worden beschouwd.’ De kantonrechter volstaat met toewijzing van de ‘(ook niet geringe) wettelijke handelsrente’.