ORP 2011, afl. 5 - Sign. - Biggen verkocht aan coöperatie: onverplicht?
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-07-2011 Varkenshouder X is in november 2007 gefailleerd. In september 2007 heeft de regionale Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging (CAVV) de op dat moment aanwezige varkens, alsmede het aanwezige voer van X opgekocht. De varkens en het voer waren door CAVV aan X geleverd. CAVV heeft de koopsom verrekend met haar vordering op X en de resterende vordering bij de curator ingediend. De curator is van mening dat de koopovereenkomst en de verrekening onverplicht zijn. De rechtbank komt tot het oordeel dat uit de overeenkomst tussen X en CAVV geen verplichting voor X voortvloeit om op enig moment zijn varkens te verkopen aan CAVV. Evenmin kan worden geconcludeerd dat uit de overeenkomst de verplichting voortvloeide de varkens in betaling te geven aan CAVV. CAVV had geen aanspraak op de overdracht van de varkens, doch slechts op betaling van een geldsom, zodat niet kan worden geoordeeld dat deze rechtshandeling om die reden verplicht is verricht (vlg. HR 18 december 1992, NJ 1993, 169). Een verplichting om rechtshandelingen te verrichten kan echter ook uit andere omstandigheden dan een overeenkomst voortvloeien. In dit geval was het tekort van X dermate hoog opgelopen dat nadere afspraken zijn gemaakt met CAVV. De rechtbank gaat er in dit geval van uit dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis van de zijde van X. Vervolgens is de vraag of het enkele feit dat X tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis tot de conclusie leidt dat daarmee de verplichting tot het verrichtten van de rechtshandeling is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Nu dus sprake is van een onverplichte rechtshandeling, moet worden beoordeeld of benadeling van de schuldeisers daarvan het gevolg is. De curator heeft gesteld dat als de varkens in de stallen waren gebleven om te worden afgemest, zij ook na faillissementsdatum tot het boedelactief zouden hebben behoord, waarna de opbrengsten van de verkoop van de varkens rechtstreeks in de boedel zouden zijn gevloeid. Volgens CAVV zijn de varkens voor een marktconforme prijs verkocht, zodat geen sprake zou zijn van benadeling: de waarde van de boedel is gelijk gebleven zij het dat de activa zijn gewijzigd van roerende zaken (varkens) naar geld. Echter, zoals de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 22 mei 1992 (NJ 1992, 526), van benadeling kan ook sprake zijn wanneer voor geleverde zaken een redelijke prijs is betaald, zodat het vermogen van de nadien gefailleerde per saldo niet is verminderd. Dit geval doet zich hier voor. Het vermogen van gefailleerde is wellicht per saldo niet verminderd, dit neemt echter niet weg dat zonder de door de curator gewraakte transactie de opbrengst van de geleverde zaken beschikbaar zou zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers. CAVV heeft zich bovendien door de gewraakte rechtshandeling in staat gesteld ten koste van overige schuldeisers over te gaan tot verrekening van haar schuld met de vordering op X. Het feit dat het in onderhavige zaak gaat om levende have, geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen ten aanzien van de benadeling. CAVV heeft gesteld dat partijen verplicht zijn maatregelen te treffen, omdat levende have niet lang zonder verzorging kan. De rechtbank overweegt in dit kader dat de door CAVV en X gekozen oplossing wellicht redelijk is in hun onderlinge verhouding, dit doet echter niet af aan het hiervoor gegeven oordeel dat indien de rechtshandeling niet was verricht, deze activa door de curator te gelde hadden kunnen worden gemaakt, waarvan de opbrengst ten goede was gekomen aan de gezamenlijke schuldeisers van X. Artikel 42 lid 2 Fw bepaalt dat een rechtshandeling wegens benadeling slechts kan worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeiseres het gevolg zou zijn. De Hoge Raad oordeelde op 2 december 2009 (NJ 2010, 73) dat van wetenschap van benadeling in de zin van artikel 42 Fw sprake is als ten tijde van de handeling het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die uitspraak, enkel deze wetenschap onvoldoende is. Immers, ook aannemelijk moet zijn dat het faillissement voor CAVV met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien. Nu CAVV de stelling van de curator op dit punt gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank de curator toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat het faillissement van X voor CAVV op bij het aangaan van de overeenkomst in september 2007 met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien.