ORP 2012, afl. 3 - Sign. - Aantasting van aanvaarding nalatenschap door bewindvoerder
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-04-2012 Menger is bewindvoerder over het vermogen van X. De echtgenote van X is overleden. Bij testament had hij zijn zussen tot erfgenamen benoemd en aan X het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd. X en de zussen van erflater hebben een ‘verklaring van zuivere aanvaarding en volmacht’ ondertekend. Menger tast die verklaring door X aan op verschillende gronden. Menger voert aan dat het oordeel van de rechtbank, dat een beroep op dwaling niet mogelijk is op grond van artikel 4:190 BW, onjuist is, omdat deze bepaling alleen betrekking heeft op erfgenamen en X nu juist geen erfgenaam is. Het hof overweegt dat het artikel inderdaad alleen rept over erfgenamen. Deze bepaling staat in titel 4 afdeling 2. De laatste bepaling van deze afdeling, artikel 4:201 BW, gaat niet over erfgenamen, maar over de legataris. Bepaald wordt dat een legaat (ook die onder last, waarvan hier sprake is) wordt verkregen zonder dat aanvaarding nodig is. Naar het oordeel van het hof heeft de wetgever bedoeld dat als een legaat (en al hetgeen daarmee samenhangt) wordt aanvaard, die aanvaarding onder de werking van artikel 4:190 lid 4 BW valt. Dat blijkt uit genoemde samenhang (dezelfde afdeling) en uit dezelfde ratio: een eenmaal gedane keuze is onherroepelijk. Het hof is voorts van oordeel dat, hoewel de dwalingsregeling in beginsel geldt voor wederzijdse overeenkomsten, die regeling ook van toepassing kan zijn op de hier bedoelde eenzijdige rechtshandeling (aanvaarding). De dwaling in deze rechtshandeling kan immers te wijten zijn aan een inlichting van een ‘wederpartij’ (de notaris en de zussen), of onder omstandigheden meebrengen dat de ‘wederpartij’ de betrokkene (hier: X) had behoren in te lichten, een en ander als bedoeld in artikel 6:228 BW. Menger voert weliswaar aan dat de notaris en de zussen X onjuist hebben geïnformeerd, dan wel dat zij hun spreekplicht hebben geschonden, doch deze stellingen worden volgens het hof onvoldoende onderbouwd. Ingevolge artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand brengen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Menger wijst in dit verband onder meer op de onwetendheid bij X van de gevolgen van de aanvaarding, haar persoonlijkheidsstructuur, haar geïsoleerde wijze van leven en het recente overlijden van haar echtgenoot. Het door Menger gestelde is door de zussen gemotiveerd betwist. Menger, die bewijs door getuigen heeft aangeboden, zal daartoe worden toegelaten. Naar het oordeel van het hof gaat de grondslag van de artikel 4:123 en 4:134 BW niet op, reeds omdat er geen last of verbintenis meer bestaat die zich voor wijziging leent. Met de aanvaarding is de uitvoering van de last voltooid en is X vruchtgebruikster geworden. Er bestaan dienaangaande geen verbintenissen meer. Er is een nieuwe rechtstoestand ingetreden. Deze leent zich niet voor wijzigingen als door Menger beoogd, namelijk ongedaan making van die rechtstoestand. Ook artikel 6:258 BW kan Menger geen soelaas bieden, nu die bepaling betrekking heeft op een wederzijdse overeenkomst en de artikelen 4:123 en 4:134 BW voor deze in de plaats van de generalis zijn gekomen. Het hof laat Menger toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat X de ‘verklaring van zuivere aanvaarding en volmacht’ heeft ondertekend onder invloed van misbruik van omstandigheden.