ORP 2012, afl. 4 - Sign. - Bank mag borg aanspreken, geen sprake van schendig zorgplicht
Aflevering 4, gepubliceerd op 01-06-2012 Warsteiner Benelux BV heeft zich jegens ABN AMRO borg gesteld voor een schuld waarvan zij zelf niet (hoofd)schuldenaaar is. ABN AMRO doet een beroep op deze borgstelling, maar Warsteiner wil niet aan haar betalingsverplichting voldoen. Zij verweert zich onder meer met de volgende stellingen: (1) ABN AMRO heeft zonder haar daarin te kennen het rekening-courantkrediet waarvoor Warsteiner zich borg heeft gesteld, verhoogd, waardoor haar borgstelling is verzwaard, (2) de accountmanager van ABN AMRO zou in een gesprek in juli 2009 aan Warsteiner hebben medegedeeld dat zij zich geen zorgen hoefde te maken over het verloop van de financiering van de hoofdschuldenaar en dat ABN AMRO buiten de borgstelling van Warsteiner voldoende zekerheden had en (3) ABN AMRO zou haar zorgplicht jegens Warsteiner hebben geschonden door zich onvoldoende in te spannen om de andere zekerheden uit te winnen, waarbij Warsteiner vermoedt dat ABN AMRO met de andere borg, de heer X, heeft samengespannen, waardoor deze de andere zekerheden voor een appel en een ei heeft kunnen verwerven. Het eerste verwijt, dat de borgtocht is verzwaard, is feitelijk ongegrond, nu slechts sprake is van een interne verschuiving van het aan de hoofdschuldenaar verstrekte krediet. De gehele faciliteit is dus niet verzwaard. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat in artikel 7 van de akte van borgstelling bepaald is dat de verbintenis van Warsteiner onverminderd van kracht blijft, ook al zou ABN AMRO (door het verlenen van meer krediet of anderszins) van de hoofdschuldenaar meer te vorderen krijgen dan het bedrag dat zij ten tijde van het ondertekenen van de borgstelling van de hoofdschuldenaar te vorderen had. Wat betreft de gestelde geruststelling, overweegt de rechtbank dat niet vaststaat wat precies tijdens het door Warsteiner aangehaalde gesprek is gezegd. De verklaringen van Warsteiner en ABN AMRO ter zake, lopen uiteen. Vraag is nu, of Warsteiner op dit onderdeel tot bewijslevering moet worden toegelaten. De rechtbank besluit dit niet te doen en motiveert haar beslissing als volgt, nu Warsteiner niet heeft gesteld dat ABN AMRO in het gesprek afstand heeft gedaan van haar zekerheid. Datgene wat Warsteiner heeft gesteld over de (gestelde) geruststelling is volgens de rechtbank onvoldoende om bij een bedrijf als Warsteiner het vertrouwen te rechtvaardigen dat ABN AMRO afstand van haar zekerheid zou gaan doen. Voor zover Warsteiner betoogt dat de adviseur van de bank haar, in plaats van gerust te stellen, juist had moeten waarschuwen dat het niet goed ging met de financiering en dat Warsteiner naar verwachting zou worden aangesproken op haar borgtocht, overweegt de rechtbank dat in zijn algemeenheid niet van een bank kan worden verwacht of gevergd, dat zij de borg aanspreekt op zijn borgtocht voordat zij haar eigen relatie (de hoofdschuldenaar) de gelegenheid heeft gegeven om een oplossing te bieden voor zijn financiële problemen. De rechtbank stelt vast dat ABN AMRO dit laatste voorafgaand aan het gesprek reeds had gedaan, met een voorstel voor nadere afspraken en aanvullende voorwaarden. Tijdens de bespreking was hierop door de hoofdschuldenaar nog niet definitief afwijzend op gereageerd. Verder heeft Warsteiner onvoldoende gesteld om een relevant causaal verband aan te kunnen nemen tussen het gestelde verzuim om haar te waarschuwen en de uitwinning van haar borgtocht. Warsteiner stelt onder meer dat zij, indien zij voldoende zou zijn gewaarschuwd, het faillissement had kunnen aanvragen van de hoofdschuldenaar. De rechtbank overweegt echter dat niet duidelijk is of Warsteiner hiervoor zelf een voldoende grote vordering op de hoofdschuldenaar had en of er een steunvordering geweest zou zijn. Bovendien zou Warsteiner in een faillissementssituatie naar alle waarschijnlijkheid eerder als borg zijn aangesproken. Al met al hoeft volgens de rechtbank niet nader onderzocht te worden wat de accountmanager nu precies tijdens de bespreking heeft gezegd. Ten slotte faalt ook het derde verwijt, de schending van de zorgplicht door andere zekerheden prijs te geven en/of samen te spannen met borg X. Het gaat in casu om een niet-particuliere borgtocht, waarbij ABN AMRO noch op grond van de bepalingen van de akte van borgstelling noch op grond van haar algemene zorgplicht gehouden was om eerst haar andere zekerheden uit te winnen. In artikel 3 van de akte van borgstelling is zelfs bepaald dat Warsteiner zich niet eens er op kan beroepen dat de hoofdschuldenaar niet is tekortgeschoten in de nakoming van diens verplichtingen en in artikel 5 is bepaald dat Warsteiner afstand doet van haar recht om zich er op te beroepen dat ten nadele van haar afbreuk wordt gedaan aan de rechten waarin zij mogelijk kon worden gesubrogeerd. In artikel 6 is ten slotte uitdrukkelijk bepaald dat het ABN AMRO vrijstaat om ten opzichte van andere borgen of jegens haar aansprakelijke (rechts-)personen afstand te doen van haar rechten. Verder heeft ABN AMRO de borgtocht van X volledig uitgewonnen, ondanks het feit dat deze heeft geprobeerd dit te voorkomen door een kort geding aan te spannen tegen de door ABN AMRO aangezegde parate executie en door tegen het vonnis, waarbij hij in het ongelijk werd gesteld, hoger beroep in te stellen. De rechtbank ziet geen grond voor achterdocht van Warsteiner ten aanzien van X. Warsteiner kan het ABN AMRO volgens de rechtbank net zomin verwijten dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om de vordering te incasseren bij Y, die hoofdelijke mede-aansprakelijk was voor het krediet. Nog daargelaten dat ABN AMRO jegens Warsteiner niet gehouden was om eerst te proberen om de vordering bij Y te incasseren, geldt dat Warsteiner onvoldoende heeft geconcretiseerd wat ABN AMRO dan had moeten doen en wat dit zou hebben opgeleverd. Ook de andere verweren van Warsteiner falen. De rechtbank wijst de vordering van ABN AMRO integraal toe.