ORP 2012, afl. 5 - Sign. - Beroep op gebrek nog binnen bekwame tijd na ontdekking
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-07-2012 Beleggingsmaatschappij V heeft begin 2003 met vastgoedontwikkelaar K een overeenkomst gesloten betreffende de koop van een kantoorgebouw, waaronder het uitsluitend gebruik van parkeerplaatsen op het dak van de parkeergarage. V heeft K bericht dat de gemeente voornemens is om het parkeergaragedak een ‘groen karakter’ te geven, met verlies van 9 parkeerplaatsen tot gevolg. K vordert daarop schadevergoeding van V, omdat hetgeen V levert achterblijft bij de overeenkomst en dat die prestatie derhalve (ex artikel 7:17 en 6:74 BW) gebrekkig is. Partijen verschillen vooral van mening over de termijn waarbinnen geklaagd had moeten worden. Het gebrek dat centraal staat, is dat 9 geleverde dakparkeerplaatsen wegens strijd met het bestemmingsplan niet als parkeerplaats gebruikt mogen worden. Volgens artikel 6:89 BW en artikel 7:23 lid 1 BW vangt de klachttermijn aan zodra de koper het gebrek, respectievelijk de non-conformiteit, heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken. Dat is in dit geval het moment waarop K ontdekte of behoorde te ontdekken dat het bestemmingsplan het gebruik als parkeerdak frustreerde. Het hof overweegt dat begin 2004 aan K bekend was dat over de betreffende parkeerplaatsen overleg werd gevoerd tussen de huurder van het gebouw, de gemeente en V, waarbij werd onderhandeld over alternatieve parkeerplaatsen. Twijfel bij K over conformiteit was hierdoor geïndiceerd. Om die reden had K al begin 2004 moeten onderzoeken wat de op het parkeerdek rustende bestemming was. Zulk onderzoek was eenvoudig, snel en goedkoop mogelijk geweest en had het gestelde gebrek geopenbaard. Volgens K stond pas met de uitspraak van 3 december 2008 van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State definitieve strijdigheid met het bestemmingsplan vast. Pas toen begon de klachttermijn, aldus K. Het hof is het daar niet mee eens. De uitspraak van de Raad van State doet immers het gebrek als zodanig niet ontstaan, maar bevestigt slechts het bestaan daarvan op basis van een beoordeling van feiten en omstandigheden die bij K reeds begin 2004 bekend waren c.q. behoorden te zijn. Bekendheid met de rechterlijke overwegingen is voor de aanvang van de klachttermijn niet vereist. K meent met haar brief van 27 oktober 2006 te hebben voldaan aan haar klachtplicht. Hoewel die brief indirect is gericht aan V dient er, aldus K, van te worden uitgegaan dat deze V wel heeft bereikt, zodat V tijdig wist van de klacht. V heeft bovendien gereageerd op de brief. Volgens het hof is de klacht – ingevolge artikel 6:89 BW en artikel 7:23 lid 1 BW – een eenzijdige vormvrije rechtshandeling. Conform artikel 3:37 lid 3 BW moet een verklaring de geadresseerde hebben bereikt om werking te hebben. De litigieuze brief is per gewone post verzonden en niet aan V geadresseerd. Door het weerspreken van ontvangst door V, dient K feiten en omstandigheden te stellen waaruit het tegendeel blijkt. De enkele stelling dat het groepsmaatschappijen betreft en dat een daarvan (V Projectontwikkeling BV) op 21 november 2006 op de klachtbrief van 27 oktober 2006 heeft gereageerd, is onvoldoende. Ontvangst door V blijkt evenmin uit de antwoordbrieven van V Projectontwikkeling BV. Het eerste stuk waaruit volgt dat K bij V heeft geklaagd over het gebrek is de dagvaarding in eerste aanleg van 17 april 2008. Wegens vormvrijheid kan ook dagvaarden als protest dienen, zodat het hof oordeelt dat eerst toen is geklaagd. Voor zover K stelt dat klagen onnodig was wegens V’s bekendheid met het gebrek volgt het hof die redenering niet, omdat de klachtplicht er mede toe dient om de verkoper duidelijk te maken dat het (al dan niet aan hem bekende) gebrek voor de koper aanleiding vormt de verkoper aan te spreken. De enkele mededeling dat de prestatie niet voldoet, volstaat niet. Omschrijving van aard of omvang van de tekortkoming is minstens vereist. De vraag is of K het gebrek tijdig heeft gemeld. Daarbij moet een belangenafweging plaatsvinden, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, waaronder de vraag of er sprake is van nadeel bij V. Een vaste termijn kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt, aldus het hof. Indien niet binnen bekwame tijd wordt geklaagd en de verkoper daardoor in een nadeliger positie geraakt, dient de onbalans tussen partijen te worden hersteld door koper zijn vorderingsrechten te ontzeggen. Zolang vaststaat dat vervangende parkeerplaatsen realiseerbaar zijn, c.q. afwezigheid van belangenbeschadiging, zal de koper een gebrek aan voortvarendheid niet snel worden verweten. Een geringe tekortkoming kan meebrengen dat laat klagen K niet kan worden tegengeworpen. V heeft er terecht op gewezen dat de klacht laat is gemeld. Echter, partijen zijn van 2004 tot en met 2008 bezig geweest om gezamenlijk tot een oplossing te komen door het zoeken naar alternatieven en het voeren van gerechtelijke procedures. Die omstandigheden, alsmede de ernst van de tekortkoming en dat V’s verklaring dat zij door de lange klachttijd niet op andere wijze in haar belangen is geschaad dan enige onzekerheid over de uitkomst van het geschil, kan niet gezegd worden dat door K niet tijdig is geklaagd. Nu partijen zich in het processuele debat vooral hebben gericht op de klachtplicht (en minder op de aard en omvang van de schade), verwijst het hof de zaak naar de rol, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over de wijze van verder procederen. K dient aan te geven of zij benoeming van een deskundige wenst of dat zij haar schade schriftelijk wenst te bewijzen.