ORP 2012, afl. 6 - Sign. - Hof verwart verhouding tussen schuldeiser en schuldenaren met verhouding tussen schuldenaren onderling
Aflevering 6, gepubliceerd op 01-10-2012 ABN AMRO Bank heeft aan Cekadak Noord BV en haar moedermaatschappij JVS Beheer BV een lening en een rekening-courantkrediet verstrekt. In juli 2006 heeft de bank de lening en de kredietfaciliteit beëindigd. JVS en Cekadak waren de bank op dat moment € 432.730,34 schuldig. Diezelfde maand is Cekadak failliet verklaard. Begin september 2006 is van de rekening van JVS bij de bank een bedrag van € 172.689,61 afgeboekt ter delging van de gezamenlijke schuld. Tussen Cekadak en JVS bestond daarnaast een rekening-courantverhouding uit hoofde waarvan Cekadak ten tijde van haar faillissement € 147.966 te vorderen had van JVS. JVS en de curator van Cekadak zijn het niet eens over de vraag of JVS moet bijdragen aan de aflossing van de na de betaling van het bedrag van € 172.689,61 nog openstaande schuld. De curator stelt dat Cekadak het nog openstaande bedrag heeft voldaan, en moet JVS de helft van deze aflossing dragen. Hij vordert een bedrag van (€ 216.365,17 - € 172.689,61 =) € 43.675,56. Verder vordert de curator betaling van de schuld van JVS uit de rekening-courantverhouding. JVS betwist met betrekking tot beide bedragen draagplichtig te zijn. De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen. Aan de hand van de akte waarin de lening en de kredietfaciliteit zijn vastgelegd en waarin Cekadak en JVS gezamenlijk als kredietnemer zijn vermeld, stelt de rechtbank vast dat zij de lening en de kredietfaciliteit samen zijn aangegaan. Op grond van artikel 6:6 lid 1 BW zijn zij volgens de rechtbank ieder voor een gelijk deel verbonden, nu in de akte geen hoofdelijkheid is overeengekomen. JVS moet daarom de helft van de schuld uit lening en kredietfaciliteit dragen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de curator alsnog af. Uit een brief van de bank van 20 juli 2006 blijkt volgens het hof dat de bank voorafgaand aan het faillissement de rekeningen van Cekadak en JVS heeft gesaldeerd, dat Cekadak en JVS daarna nog slechts het resterende saldo van € 222.380,72 behoefden te voldoen, en dat JVS vervolgens het bedrag van € 172.689,61 heeft afgelost. Doordat de rekeningen van Cekadak slechts debetstanden vertoonden en de rekeningen van JVS slechts creditstanden, heeft JVS bij de saldering de bedragen van € 402,38 en € 223.287,24 voldaan ter aflossing van de schuld uit de lening en de kredietfaciliteit. JVS heeft dus een bedrag van € 396.379,23 voldaan ter aflossing van die schuld. Dat is ruim meer dan de som van de helft die zij diende te dragen (€ 216.365,17), en haar schuld uit de rekening-courantverhouding met Cekadak (oorspronkelijk € 147.966), zo overweegt het hof. De curator heeft daarom niets meer te vorderen. De curator komt op tegen het oordeel van het hof dat JVS door de saldering door de bank de schuld al voor een groot deel heeft afgelost. Het hof zou met dit oordeel de feitelijke grondslag van het verweer van JVS hebben aangevuld, het oordeel zou onbegrijpelijk zijn in het licht van de inhoud van de brief van 20 juli 2006 en een dagafschrift waaruit de betaling van € 172.689,61 door JVS blijkt en het oordeel zou niet naar behoren zijn gemotiveerd in het licht van de stelling van de curator dat de saldering niet heeft plaatsgevonden. De onderdelen zijn gegrond. JVS heeft niet aan haar verweer ten grondslag gelegd dat zij door saldering door de bank de schuld heeft afgelost en het hof heeft dus de feitelijke grondslag van het verweer aangevuld. Verder is het hof zonder enige overweging voorbijgegaan aan de herhaalde opmerking van de curator dat de in de brief van 20 juli 2006 omschreven saldering niet heeft plaatsgevonden. Uit de brief van 20 juli 2006 en het in het cassatiemiddel genoemde dagafschrift blijkt volgens de Hoge Raad bovendien onmiskenbaar dat de saldering niet heeft plaatsgevonden. JVS heeft incidenteel beroep ingesteld en is opgekomen tegen het oordeel van het hof dat zij de helft van de schuld uit de lening en de kredietfaciliteit moet dragen. Met dit oordeel zou het hof ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de stelling van JVS dat zij in haar onderlinge verhouding tot Cekadak niet draagplichtig is. De Hoge Raad stelt vast dat het oordeel van het hof berust op de feiten dat Cekadak en JVS gezamenlijk kredietnemer waren ten aanzien van de lening en de kredietfaciliteit en dat tussen hen en de bank geen hoofdelijkheid is overeengekomen voor de terugbetaling. Met toepassing van de hoofdregel van artikel 6:6 lid 1 BW, heeft het hof vervolgens geoordeeld dat Cekadak en JVS de schuld voor gelijke delen moeten dragen. Daarmee is het hof inderdaad zonder voldoende motivering voorbijgegaan aan het betoog van JVS. De regel van artikel 6:6 lid 1 BW ziet op de aansprakelijkheid in de verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaren die de prestatie verschuldigd zijn en niet op de onderlinge draagplicht van de schuldenaren. Uit de rechtsverhouding tussen de schuldenaren kan een andere verdeling van die onderlinge draagplicht volgen, op grond waarvan de schuldenaar die meer heeft betaald dan hem in de onderlinge verhouding aangaat, regres kan nemen op de andere schulden(a)ar(en) (PG Boek 6, p. 97). Het hof had daarom moeten ingaan op de stelling van JVS dat zij in haar onderlinge verhouding tot Cekadak niet draagplichtig is, omdat de schuld binnen het concern waarvan JVS en Cekadak deel uitmaken, voor rekening komt van Cekadak. De Hoge Raad stelt vast dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven en dat verwijzing moet volgen. Met het oog op deze verwijzing, merkt de Hoge Raad nog op dat indien binnen een concern of tussen de tot dit concern behorende vennootschappen geen afspraken zijn gemaakt of geen regeling is getroffen over de toerekening van leningen en kredieten die zijn verstrekt aan twee of meer van tot dat concern behorende vennootschappen gezamenlijk, hun onderlinge draagplicht wordt bepaald door het antwoord op de vraag wie de schuld aangaat. Bij de beantwoording van deze vraag moet erop worden gelet wie de lening of het krediet heeft gebruikt of te wier beschikking de lening of het krediet is gekomen, alsmede op alle overige relevante omstandigheden van het geval (PG Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1208). Dat geldt zowel in het geval van hoofdelijke aansprakelijkheid, als in het geval dat artikel 6:6 lid 1 van toepassing is en geen afspraak is gemaakt over de onderlinge draagplicht.