ORP 2012, afl. 7 - Sign. - Bank hoeft lener niet te verplichten tot afsluiten overlijdensrisicoverzekering
Aflevering 7, gepubliceerd op 01-11-2012 X (50 jaar) heeft tezamen met haar echtgenoot Y (55 jaar) een huis gekocht in Duitsland. Ter financiering van de koopprijs en de bijkomende ‘kosten koper’ hebben X en Y een hypothecaire lening afgesloten bij de Duitse Volksbank. Y is op dat moment ook eigenaar van een huis in Nederland, dat met een hypothecaire lening van ABN Amro is gefinancierd. Dit huis wordt voor een lager bedrag verkocht, waarop de restschuld door Y wordt betaald door de afkoopwaarde van zijn levensverzekering en een lening bij een andere bank, waarmee mede de kosten van de verhuizing worden betaald. Eenmaal in Duitsland besluit Y tot het oversluiten van zijn leningen bij de ING Bank. De afgesloten lening omvat gedeeltelijk een aflossingsvrije hypotheek en deels een annuïteitenhypotheek, vergelijkbaar met de hypothecaire lening zoals drie jaar daarvoor is afgesloten bij de Volksbank. Bij de intake bespreken partijen de inkomenssituatie van X en Y en de kosten van herfinanciering, waarbij partijen een ‘Hypotheken Wegwijzer’ ontvangen met informatie over de af te sluiten hypotheek. X en Y vragen ING een overlijdensrisicoverzekering te sluiten. ING kan (of wil) deze verzekering niet afsluiten voor Y (omdat Y in Duitsland woont), maar adviseert X en Y wel dringend er een af te sluiten. Y probeert deze verzekering in Duitsland te verkrijgen, hetgeen niet mogelijk is, omdat wordt geconstateerd dat Y terminaal ziek is. Na het overlijden van Y stapelen de hypotheekschulden zich op, waardoor X uiteindelijk genoodzaakt is het huis te verkopen voor een lagere prijs. X vordert schadevergoeding van ING wegens tekortkoming in de nakoming van haar (contractuele) zorgplicht, dan wel onrechtmatig handelen door ING. X stelt dat een aflossingsvrije of annuïteitenhypotheek niet geschikt is voor mensen van hun leeftijd en dat de waarde van de lening te hoog is. Bovendien had ING de financiering alleen mogen verstrekken op voorwaarde dat Y een overlijdensrisicoverzekering zou hebben afgesloten. De rechtbank stelt voorop dat geen algemene regel bestaat die een bank verbiedt een bepaalde hypotheekvorm aan mensen van een bepaalde leeftijd te verstrekken. Of de leeftijd van de leningnemers tot de conclusie moet leiden dat een bepaalde hypotheekvorm niet bij hen past, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden die zich in een concreet geval voordoen. Zonder nadere uitleg is niet te begrijpen waarom de hypotheekvorm van ING niet toelaatbaar was, terwijl X daarnaast verklaard heeft dat zij de financiering van Volksbank achteraf gezien graag had willen behouden. ING heeft voldoende uitleg gegeven over wat een aflossingsvrije en annuïteitenhypotheek inhouden, gezien de gegeven uitleg hierover in de Hypotheken Wegwijzer. Daarin staat naar het oordeel van de rechtbank duidelijk wat de kenmerken zijn van deze hypotheekvormen, namelijk geen – althans in het begin van de looptijd beperkte – aflossing en een restschuld als het huis bij verkoop te weinig opbrengt. Met dit restschuldrisico waren X en Y bovendien al bekend, omdat de opbrengst van het huis in Nederland onvoldoende was. De rechtbank overweegt dat een bank onrechtmatig kan handelen door een hypotheek te verstrekken waarvan de maandlasten in verhouding tot een voorzienbare inkomensdaling – zoals ten gevolge van pensionering – in de toekomst, te hoog zijn. Nu X geen informatie heeft verstrekt over wat het inkomen zou zijn wanneer Y met pensioen zou gaan, wijst de rechtbank dit verweer af. In beginsel is de bank gerechtigd tot het verstrekken van een financiering die de waarde van het onderpand te boven gaat. Hierbij is van belang dat het bedrag dat boven de aankoopprijs van de woning lag nodig was om de overige kosten van herfinanciering van reeds bestaande leningen en de vervroegde aflossingsboete van de Volksbank te dekken. X had de lening bij de Volksbank ook kunnen voortzetten, zij was vrij in deze keuze. Daarnaast concludeert de rechtbank uit een deskundigenrapport dat de maandlasten zijn verlaagd door de herfinanciering, waardoor niet valt in te zien welk nadeel is toegebracht aan X. De rechtbank volgt X ook niet in het standpunt dat ING de financiering alleen had mogen verstrekken op voorwaarde dat Y een overlijdensrisicoverzekering zou hebben afgesloten. Het feit dat banken vaak eisen dat de hypotheeknemer een overlijdensrisicoverzekering afsluit, betekent nog niet dat banken daartoe een verplichting hebben. X en Y waren hiervan op de hoogte, zij hadden eerder een overlijdensrisicoverzekering afgesloten (en afgekocht) en hadden ING verzocht een nieuwe verzekering af te sluiten. Dat het Y niet gelukt is om voor het verstrekken van de financiering door ING een levensverzekering af te sluiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan ING worden tegengeworpen, maar dient voor risico van X te blijven. Wat de reden voor ING was om een dergelijke verzekering niet aan X en Y te kunnen of willen aanbieden, doet daarbij niet ter zake. Door de herfinanciering af te ronden voordat er uitsluitsel was of een Duitse levensverzekeraar het overlijdensrisico van Y wilde afdekken, hebben zij het risico genomen dat zich thans heeft verwezenlijkt, namelijk dat X – door het wegvallen van Y – niet meer in staat is de maandelijkse hypotheeklasten te voldoen, waardoor het huis verkocht dient te worden tegen een lagere waarde dan de openstaande schuld bij ING.