ORP 2012, afl. 8 - Sign. - Artikel 6:238 BW leidt niet tot gunstige uitleg bij evidente uitsluiting
Aflevering 8, gepubliceerd op 01-12-2012 Hop Hekwerken is wegens gemoedsbezwaren vrijgesteld van de verzekeringsplicht. Medewerker A heeft een aansprakelijkheidsverzekering particulieren (AVP) afgesloten bij Univé, voor een bedrag van € 44 per jaar. In de polisvoorwaarden worden motorrijtuigen van dekking uitgesloten, waarbij het betreffende artikel (in verkorte weergave) stelt: ‘Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt met of door een motorrijtuig dat een verzekerde in eigendom heeft, bezit, houdt, bestuurt of gebruikt. Deze uitsluiting geldt evenwel niet voor: a. de aansprakelijkheid van een verzekerde als passagier; b. schade veroorzaakt door huispersoneel; c. schade door of met motorisch voortbewogen maaimachines, kinderspeelgoed en dergelijke gebruiksvoorwerpen; d. schade veroorzaakt tijdens joy-riding. De onder a, b, c en d omschreven dekking geldt niet voor zover de aansprakelijkheid wordt gedekt door een andere verzekering. Niet verzekerde schade geleden door een rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken benadeelde natuurlijk persoon of diens nagelaten betrekkingen, is echter wel gedekt. In geval van joyriding, zoals vermeld onder d, is eveneens verzekerd de aansprakelijkheid voor schade aan het motorrijtuig zelf’. A rijdt op enig moment in de (onverzekerde) bedrijfsauto van Hop Hekwerken en veroorzaakt een ongeval, waarbij de bestuurder van de andere auto (B) ernstig gewond raakt. B is op grond van zijn geloofsovertuiging ook een gemoedsbezwaarde en beschikt niet over verzekeringen ter dekking van de schade die hij heeft geleden. B stelt in eerste instantie de kentekenhouder (Hop Hekwerken) aansprakelijk voor de gevolgen van de aanrijding. Aangezien Hop Hekwerken niet verzekerd is en bovendien alle aansprakelijkheid van de hand wijst, stelt B de bestuurder (A) aansprakelijk. A vraagt Univé of deze dekking verleent. Univé stelt dat de situatie is uitgesloten in de polis, waarop A een verklaring voor recht vordert dat Univé bij aansprakelijkheidstelling gehouden is dekking te verlenen voor de schade voortvloeiend uit het ongeval. Volgens A moeten de polisvoorwaarden zo worden begrepen dat de schade van B is gedekt en dient de volzin ‘niet verzekerde schade door een rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken benadeelde natuurlijk persoon is echter wel gedekt’ (hierna: de omstreden zin) objectief gelezen te worden, alsof hij terugsloeg op de algemene uitsluiting van het motorrijtuigrisico. A stelt voorts dat bij twijfel over de betekenis van een beding de voor de wederpartij meest gunstige uitleg prevaleert (artikel 6:238 lid 2 BW). Univé stelt dat de omstreden zin aansluit op de zin ervoor en aldus op de gevallen genoemd onder a, b, c en d. Dat wil volgens haar dus zeggen dat schade vallende onder die categorieën is gedekt voor zover niet gedekt door een andere verzekering. De rechtbank overweegt dat het artikel helder begint met een algemene uitsluiting voor het motorrijtuigrisico. Dan volgt een op zich duidelijke insluiting, onderverdeeld in de categorieën a, b, c en d. De daarna volgende volzin is ook nog helder (‘De insluiting geldt niet voor zover de aansprakelijkheid elders is gedekt’). De volgende volzin (‘Niet verzekerde schade geleden door een rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken benadeelde natuurlijk persoon of diens nagelaten betrekkingen, is echter wel gedekt’) is echter wel onduidelijk. De rechtbank stelt dat de omstreden volzin zo moet worden gelezen dat deze ziet op de insluiting genoemd in de categorieën a, b, c, en d. De aan de omstreden volzin voorafgaande en daarop volgende tekst ziet immers ook op die insluiting. Het ligt voor de hand dat de omstreden volzin dan op de categorieën a, b, c en d betrekking heeft en niet op de allereerste volzin van het artikel (de algemene uitsluiting van het motorrijtuigrisico). Bovendien betekent het woordje ‘echter’ een tegenstelling met – in beginsel – de voorafgaande bepaling. Hoewel de rechtbank met A van oordeel is dat de omstreden volzin niet bepaald helder is, wil dat nog niet zeggen dat de door A bepleite uitleg voor juist moet worden gehouden. Zou de omstreden volzin zo worden gelezen als A bepleit, dan zou dat in wezen inhouden dat het motorrijtuigrisico onder de AVP zou worden gedekt, voor zover het niet elders was gedekt. De lezing van A zou er toe leiden dat A zelfs gedekt zou zijn indien het om een motorrijtuig van hemzelf zou gaan, hetgeen impliceert dat de verzekeringnemer zou kunnen volstaan met de AVP-verzekering om dekking te verkrijgen en dat hij geen WAM-verzekering nodig zou hebben. Evident is dat een dergelijke ruime dekking door de AVP-verzekeraar niet is beoogd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het motorrijtuigrisico onder de WAM-verzekering wordt gedekt en niet onder de AVP. Artikel 6:238 lid 2 BW brengt niet mee dat, ook al moet worden aangenomen dat de betekenis van een polisbepaling niet duidelijk is, een evident niet bedoelde, voor de verzekerde gunstige uitleg als juist zou moeten worden aanvaard. Met andere woorden: voor toepasselijkheid van artikel 6:238 lid 2 BW is vereist dat er reële twijfel is of de polis op de door de wederpartij bepleite wijze dient te worden uitgelegd. Die twijfel ontbreekt hier. Univé is aldus niet gehouden tot het uitkeren van de schade.