ORP 2014/136 - Sign. - Het massieve beeld van een eigenwijze investeerder
Aflevering 4, gepubliceerd op 01-05-2014 A, B en C zijn ondernemers in de meubelbranche. Mede door een nalatenschap van hun vader beschikken zij over te beleggen vermogen. De privévermogens tezamen tellen op tot € 8,3 miljoen. Van hun vermogen geven de drie ondernemers € 2,6 miljoen in beheer bij vermogensbeheerder en adviseur VLP. Op de drie afzonderlijke intakeformulieren is steeds aangegeven dat het doel ‘vermogensgroei op lange termijn’ is, dat er geen ervaring is met beleggen en dat zij alle drie kiezen voor een ‘gematigd offensief’ beleggingsprofiel. In juni 2006 besluiten A, B en C op advies van VLP een bedrag dat niet op de depotrekening die door VLP wordt beheerd staat, te investeren in een project van de Schild Groep. Het betreft een zogeheten ‘brugfinanciering’: een kortlopende financiering (geldlening) voor de aankoop van onroerende zaken in Duitsland, ter overbrugging van de periode die nodig is om obligaties in het desbetreffende onroerendgoedproject uit te geven. In juli 2006 en oktober 2008 nemen A, B en C wederom deel in de brugfinancieringen. Omdat beide projecten niet doorgaan, ontvangen zij een hoog rendement. Eind maart 2009 krijgen A, B en C opnieuw de mogelijkheid op vergelijkbare wijze te investeren in de Schild Groep. C schrijft aan VLP op 27 maart 2009, ook namens haar broers, dat zij dit keer niet meedoen: ‘Deelname van onze kant zou nu te ad hoc zijn.’ Voor iedere inschrijving in de Schild Groep ontvangt VLP een eenmalige plaatsingscommissie van de Schild Groep ter hoogte van 2,5%. Dat is niet bekend gemaakt door VLP aan A, B en C. VLP neemt zelf ook deel in brugfinancieringen van de Schild Groep. A is voornemens extra fondsen van hemzelf aan VLP in beheer te geven ter hoogte van ongeveer € 1,7 miljoen. VLP doet hem in dit kader op 14 december 2009 het voorstel om € 100.000 te investeren in de Schild Groep. A geeft te kennen dat hij € 500.000 wil investeren in de Schild Groep. Uiteindelijk besluit A € 1,2 miljoen aan VLP in beheer te geven, en kiest hij voor het risicoprofiel ‘neutraal’. VLP volgt A niet geheel in zijn wens en verhoogt het voorstel naar € 200.000. Op 11 december 2009 schrijft A zich in € 195.000 op het zogenaamde ‘Winkelfonds’. Op 14 januari 2010 doet zich weer een mogelijkheid voor te investeren in een project van de Schild Groep. VLP e-mailt A, B en C dat een investering van € 100.000 verantwoord is. A, B en C worden het niet eens over deelname en besluiten het depot te ontvlechten. Diezelfde dag investeert A vanuit zijn vermogensrekening € 198.250 in het zogenaamde Residentiefonds. In de eerste helft van 2010 raakte de Schild Groep in financiële moeilijkheden. Het is niet doenlijk gebleken om de eindfinanciering van het Winkelfonds en het Residentiefonds door uitgifte van obligaties te bewerkstelligen. Op de brugfinanciering van beide fondsen wordt sindsdien geen rente meer betaald en de brugfinanciering is tot nu toe niet afgelost. A stelt dat VLP toerekenbaar tekortgeschoten is, of onzorgvuldig of onrechtmatig heeft gehandeld, en schadeplichtig is tegenover hem. Of tussen A en VLP daadwerkelijk een vermogensbeheerovereenkomst voor een extra bedrag van € 1,2 miljoen is aangegaan en tegen welke voorwaarden, is niet in deze procedure gebleken. Wel begrijpt de rechtbank dat het hele bedrag vrij vermogen is geweest, in die zin dat het niet bestemd was voor enig concreet doel de eerste twintig jaar na het aangaan van deze overeenkomst. De rechtbank wordt daarin gesterkt door de onweersproken stelling van VLP dat A eerst € 1,7 miljoen in beheer had willen geven, maar in tweede instantie besloot een half miljoen ‘cash te houden voor andere leuke voorbijkomende investeringsopportunities’. A wilde méér investeren in de Schild Groep dan VLP voorstelde, namelijk een half miljoen euro. Hij liet dat weten in reactie op het eerste advies van VLP over een portefeuilleverdeling, zijnde € 100.000 voor investeringen als in de Schild Groep binnen een te verwachten beheerportefeuille van (toen nog) € 1,7 miljoen. Het advies van VLP getuigt niet van onbekwaamheid, gelet op de omstandigheden van het geval, met name op het grote vermogen dat A vrij kon beleggen (zijn afgesplitste deel uit het eerder gezamenlijke depot en € 1,7 miljoen extra), ook in relatie met het ‘neutrale’ risicoprofiel dat A koos. In wezen doet het er ten aanzien van A niet toe of VLP een naar redelijke maatstaven bekwaam en redelijk handelend vermogensbeheerder of adviseur is geweest. Uit de feiten rijst het massieve beeld op dat A vast van plan was tot een substantieel grotere investering in de Schild Groep dan VLP in eerste en in tweede instantie adviseerde. Veelzeggend acht de rechtbank dat A na een investering in het Winkelfonds op 11 december 2009 van bijna € 200.000, op 14 januari 2010 – de dag dat de mogelijkheid van een investering in het Residentiefonds aan A, B en C was bekendgemaakt door VLP – nog eens € 200.000 in dat fonds investeerde. A trok zijn eigen plan en liet zich niet anders adviseren. Dat is zijn goed recht, maar daarbij past niet dat hij vervolgens aan VLP verkeerde advisering verwijt. A luisterde niet naar VLP, dus is er geen verband tussen het advies en handelen van VLP – goed of fout – en de beslissingen van A en evenmin een verband tussen het advies en de schade die A mogelijk zal leiden en heeft geleden. De rechtbank acht het zodanig onwaarschijnlijk dat A zich van zijn voornemens had laten afhouden als hij had geweten dat VLP een plaatsingsvergoeding kreeg, respectievelijk (indien al daadwerkelijk onbekend bij A) dat VLP ook een eigen positie had genomen in deze fondsen, dat zij geen causaal verband aanneemt tussen deze verwijten aan het adres van VLP en de eventueel door A geleden schade.