ORP 2014/296 - Sign. - De dreigende dineerder (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3557)
Aflevering 8, gepubliceerd op 29-11-2014 Restauranthouder A sluit op 7 juni 2005 een overeenkomst van geldlening met B, op grond waarvan A € 21.800 ontvangt. Zakelijk gaat het A niet voor de wind en wanneer hij in gebreke blijft met terugbetaling, legt B beslag onder het pand waarin A zijn restaurant exploiteert en dreigt het pand executoriaal te verkopen. Om A nog een laatste kans te geven en executie uit te stellen, ondertekenen A en B op 11 maart 2009 een vaststellingsovereenkomst. Hierin scheldt B een gedeelte van de lening kwijt, worden de maandelijkse aflossingsbedragen verhoogd, verkrijgt B een pandrecht op alle (on)roerende zaken van A en verkrijgt hij zeggenschap over de eventuele verkoop van het restaurantbedrijf. Daarnaast krijgt B beschikking over het pensioen van de vader van A. De resterende vordering van B op A bedraagt € 16.118. Wanneer A betaling wederom nalaat, betrekt B hem in rechte. Hij vordert terugbetaling van de lening op grond van de vaststellingsovereenkomst, maar A stelt dat die overeenkomst tot stand is gekomen onder misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 1 BW). A voert daarbij aan dat hij de overeenkomst heeft getekend om executoriale verkoop van het pand waarin hun restaurant was gevestigd, te voorkomen. A stelt dat B vaak onaangekondigd bezoeken bracht aan dat restaurant waar hij vervolgens zonder te betalen dineerde. Hij eiste bij die bezoeken regelmatig op dreigende toon onmiddellijke betaling van A. Af en toe werd B daarbij geflankeerd door onbekende mannen, waardoor, zo blijkt uit een getuigenverklaring, ‘de sfeer anders was’. B voerde de druk op door beslagen te leggen op het pand en de privébankrekening van de vader en gaf A geen enkel inzicht in de reeds door hen gedane afbetalingen. Daardoor was de (hoogte van de) door B gepretendeerde vordering steeds onduidelijk. De vaststellingsovereenkomst van 11 maart 2009 was ook nadelig voor A, omdat de maandelijkse aflossingstermijnen werden verhoogd, A zekerheden kreeg op alle (on)roerende zaken van A, zeggenschap kreeg over de eventuele verkoop van het restaurantbedrijf en de beschikking kreeg over het (aanvullend) pensioen van de vader, aldus A.