ORP 2015/224 - Sign. - Gebrekkig product in handelsverkeer niet te wijten aan handelaar (Rechtbank Amsterdam 29 juli 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:4868)
Aflevering 7, gepubliceerd op 24-10-2015 Handelsonderneming A heeft van B snijplanken afgenomen en doorverkocht. Een eindafnemer heeft de snijplanken laten testen op giftige stoffen. B haalt de (giftige) snijplanken terug ter vernietiging, maar het blijkt dat deze toch weer in het handelsverkeer zijn terug gekomen. A stelt dat B niet al het noodzakelijke heeft gedaan om te voorkomen dat de snijplanken in het handelsverkeer (terug) kwamen en zich er onvoldoende van vergewist dat de snijplanken daadwerkelijk waren vernietigd door een gekwalificeerd destructiebedrijf, zelfs niet nadat haar signalen hadden bereikt dat snijplanken weer in het handelsverkeer waren beland. De vraag is of B voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat (een deel van) de snijplanken (alsnog) in het handelsverkeer zou(den) belanden. Meer concreet of B onvoldoende zorgvuldig is geweest door niet zelf erop toe te zien dat de snijplanken door een daartoe gecertificeerd destructiebedrijf werden vernietigd, maar het vernietigen aan een derde over te laten, zonder er voldoende adequaat op toe te zien dat deze daadwerkelijk waren vernietigd. Het antwoord op die vraag hangt af van alle omstandigheden van het geval. Van belang is de ernst van de mogelijke (gezondheids)schade die zich zou kunnen voordoen indien een paar of meerdere snijplanken alsnog onverhoopt in het handelsverkeer zouden belanden. Indien die schade immers groter is, neemt ook de zorgplicht van B toe om te voorkomen dat de snijplanken de consument niet kunnen bereiken. Ook weegt mee hoe groot de kans was dat die schade daadwerkelijk zou optreden oftewel, meer toegespitst op deze zaak, hoe groot de kans was dat een deel van de snijplanken buiten het zicht van B zou worden verhandeld of weggesluisd.