Aflevering 2

Gepubliceerd op 8 maart 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 21-10-2024

ORP 2016, afl. 2 - Art. - Rechtsverhoudingen bij een overwaardearrangement

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Naar aanleiding van (ogenschijnlijk) tegenstrijdige jurisprudentie van de Hoge Raad waren vragen gerezen over de geldigheid van een overwaardearrangement in faillissement. In twee nieuwe arresten geeft de Hoge Raad het overwaardearrangement nader vorm. De uitkomst in de eerste zaak is duidelijk: een overwaardearrangement werkt alleen in faillissement als de schuldenaar partij is. De uitkomst in de tweede zaak is onduidelijk: door partij te worden voldoet de schuldenaar niet aan een verplichting

ORP 2016/45 - Sign. - Verkoper moet bewijzen welke koopsom is overeengekomen (Gerechtshof Den Haag 8 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3316)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
V verkoopt op 24 augustus 2009 een slijterij aan K. De koopovereenkomst vermeldt een koopsom van € 20.000. De volgende dag tekenen V en K bij de notaris een akte van geldlening, waarin K erkent dat hij van V een bedrag van € 30.000 ter leen heeft ontvangen. Feitelijk verstrekt V geen € 30.000 aan K, omdat K op dezelfde dag een spoedoverboeking op de rekening van V laat doen van € 20.000. V stelt dat er op 24 augustus 2009 een tweede koopcontract is opgemaakt met daarin een koopsom van € 50.000, welk contract volgens V op 25 augustus 2009 is getekend nadat partijen bij de notaris waren geweest. K betwist de echtheid van de handtekening en de inhoud van deze laatste koopovereenkomst stellig. K vordert een verklaring voor recht dat de koopsom voor de slijterij € 20.000 bedraagt en dat de rest van de leenschuld € 10.000 bedraagt. De rechtbank stelt K in het gelijk.

ORP 2016/46 - Sign. - Consequenties van het ‘voor akkoord’ ondertekenen van de offertes door een van de erfgenamen (Gerechtshof Den Haag 15 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3416)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Een perceel grond is onderdeel van een onverdeelde nalatenschap waarin X samen met zijn broer en drie zussen erfgenaam zijn. E verricht een milieukundig onderzoek aan het perceel en zendt hiervoor twee facturen aan ‘de erven, t.a.v. X’. De werkzaamheden zijn uitgevoerd op basis van twee offertes, beide geadresseerd aan X en alleen door X ‘voor akkoord’ ondertekend. E vordert betaling door X van € 13.041, nu X opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. X betwist de vordering. Volgens hem heeft niet hij, maar hebben de erfgenamen de opdracht aan E verstrekt.

ORP 2016/47 - Sign. - Geen overeenkomst tot stand gekomen wegens ontoereikende volmacht (Gerechtshof Den Haag 22 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3465)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
V is hypotheekhouder van percelen van vennootschap H, die beschikt over een bouwvergunning voor kassen. Gemeente G wil de kassen elders concentreren en sluit met H een overeenkomst over het afzien van het gebruik van de bouwvergunning. G zal H voor de percelen twee woonbestemmingen verlenen en H € 750.000 schadevergoeding betalen. De gemeenteraad neemt het voorstel aan. Nadien is er verder onderhandeld. In een concept overeenkomst is, naast de vergoeding van € 750.000, een additionele vergoeding van € 927.000 opgenomen voor het geval H geen bouwvergunning krijgt voor de woningen. Wegens financiële problemen bij H verkrijgt V de eigendom van de percelen. V onderhandelt verder met G. Twee jaar na de start beëindigt G de onderhandelingen en trekt de bouwvergunning in. V vordert veroordeling van G tot betaling van genoemde bedragen omdat een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen en omdat het afbreken van de onderhandelingen onrechtmatig is. De rechtbank wijst de vorderingen af. V gaat in hoger beroep.

ORP 2016/48 - Sign. - Rechtsgeldige overdracht vordering tot immateriële schadevergoeding? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7752)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
A is van 1954 tot 1964 in dienst geweest van de NS. Daarna heeft hij tot 1991 voor Scania gewerkt. In juni 2008 is bij A de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Bij brief van 17 juni 2008 heeft A de NS aansprakelijk gesteld. Op grond van de Regeling TAS heeft SVB aan A een voorschot op een van de NS te ontvangen schadevergoeding betaald van € 17.050. Eind april 2009 heeft A zijn vordering op de NS om niet aan SVB gecedeerd. A is op 14 mei 2009 overleden. SVB vordert een verklaring voor recht dat NS aansprakelijk is voor de door A en diens erven geleden en te lijden (im)materiële schade (artikel 7:658 jo. 6:107 en 6:108 BW) en dat NS wordt veroordeeld deze schade te vergoeden.

ORP 2016/49 - Sign. - Voor niets gaat het licht aan (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5124)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Bij akte van levering is op 12 januari 1996 aan X in eigendom overgedragen een bungalow op het recreatiepark De Berkenhorst. Vakantiepark De Berkenhorst is op 12 december 2006 in staat van faillissement verklaard. Vakantiepark De Berkenhorst was eigenaar van de gemeenschappelijke voorzieningen; deze heeft zij voorafgaand aan het faillissement in eigendom overgedragen aan Y. Na het faillissement hebben 111 van de 120 eigenaren zich verenigd in een vereniging genaamd Z. X is daar geen lid van geworden. Tussen hem en Z bestaat geen contractuele relatie. Z heeft een huurovereenkomst gesloten met Y voor de gemeenschappelijke voorzieningen en een nieuwe verhuurbemiddelingsovereenkomst met Landal GreenParks. Z heeft in de periode van 24 mei 2007 tot en met 29 september 2008 aan X facturen gezonden voor de bijdrage aan kosten van parkbeheer en zwembadgebruik alsmede voorschotbedragen voor belastingen, verzekeringen en nutsvoorzieningen. Ondanks sommatie zijn de facturen onbetaald gebleven. Z vordert betaling van X op verschillende gronden. De laatste grondslag is die van de redelijkheid en billijkheid.

ORP 2016/50 - Sign. - Geschil over geldlening in onderhandse akte (Gerechtshof Den Bosch 24 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4749)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Een notaris heeft in 1996 een onderhandse akte opgesteld waarin een moeder verklaart uit hoofde van een geldlening een bedrag schuldig te zijn aan haar zoon. Op dat moment was de zoon 5 jaar oud. Zowel de vader als de moeder van de zoon heeft de akte ondertekend. Thans vordert de zoon dat zijn moeder de geldlening met rente aan hem uitkeert, maar zijn moeder betwist onder meer de authenticiteit van de handtekening op de schuldbekentenis.

ORP 2016/52 - Sign. - Een makelaar moet voor zijn opdrachtgever de beste koopprijs realiseren (Gerechtshof Den Haag 15 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3398)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
K koopt via makelaar M in januari 2007 een appartement van zijn zwager (V) voor € 169.500. In april 2007 wordt het appartement geleverd. K stelt M aansprakelijk voor de schade als blijkt dat V het appartement tezamen met een naastgelegen appartement in juli 2006 heeft gekocht voor € 190.000. Taxateur F stelt in maart 2013 de waarde van het appartement per april 2007 vast op € 120.000. Volgens K heeft M niet de in artikel 7:401 BW voorgeschreven zorg van een goed opdrachtnemer betracht, nu hij K onjuist adviseerde over de waarde van het appartement.

ORP 2016/53 - Sign. - Aanschurken tegen levensverzekering (Rechtbank Oost-Brabant 9 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7055)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Echtgenoten M en V hebben op 14 september 2004 met Laser een kredietovereenkomst gesloten voor een doorlopend krediet genaamd ‘Prime Line’ met een bestedingslimiet van € 50.000. Naast de kredietovereenkomst werd een andere overeenkomst gesloten onder de naam Prime Line Protectie Plan (verder te noemen PPP), ter zake waarvan door M en V een door Laser verstrekt certificaat werd ondertekend. Op 1 september 2014 is M overleden, waarvan V melding maakt aan Laser. Laser stelt hierop V, als medecontractant, aansprakelijk voor de aflossingsverplichting. V beroept zich op het PPP, waarin staat dat bij overlijden van M de schuld vervalt. Laser stelt dat het PPP geldig is opgezegd door M via een e-mail op 19 oktober 2012 aan Laser, waarin staat: “Wij zijn al vanaf 2004 bij Prime Line. Nooit problemen gehad, alleen het afgelopen jaar. Het blijkt dat wij € 173 per maand moeten betalen voor een soort verzekering. Daar hebben we nooit voor getekend. Ook hebben wij het niet telefonisch laten doen. (...) Wij willen dat u die meteen stop zet, want nogmaals: wij hebben er nooit voor getekend.”

ORP 2016/54 - Sign. - Variabele rente in doorlopend krediet niet onredelijk bezwarend (Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8641)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Eisers hebben op 19 september 2006, door bemiddeling van Nifa Financieringen, een overeenkomst gesloten met HDV, waarbij aan hen een doorlopend krediet tot een maximum van € 35.000 is verstrekt. Het saldo van het krediet bedroeg op 10 april 2015 € 13.004,64. Eisers vorderen onder meer te bepalen dat HDV jegens hen toerekenbaar tekort is geschoten dan wel haar (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de geleden schade. Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of zij contractueel een vast percentage aan rente(vergoeding) zijn overeengekomen. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Wck (oud) en het Besluit Kredietvergoeding. In de overeenkomst staat ‘Deze kredietvergoeding bedraagt thans 0.869%’ en ‘wijzigingen van dit percentage zullen zo spoedig mogelijk ter kennis van de kredietnemer worden gebracht’. In de gelijktijdig door partijen ondertekende adviesbevestiging Wfd staat dat ‘een doorlopend krediet altijd een variabele rente heeft’. Ook in de bij de overeenkomst overgelegde ‘prospectus doorlopend krediet’ is vermeld dat de rente variabel is. Hieruit blijkt dat partijen een variabele rente zijn overeengekomen die HDV eenzijdig kan wijzigen. Op grond van de overeenkomst moet het voor eisers duidelijk zijn geweest dat de rente kon veranderen en dat het de kredietgever was die de tarieven aanpast. Eisers moesten er derhalve rekening mee houden dat de rente verhoogd kon worden. Partijen verschillen van mening of het in de overeenkomst opgenomen variabele rentebeding onredelijk bezwarend is in de zin van de Richtlijn Oneerlijke bedingen 93/13 EEG. Een dergelijk beding is blijkens de blauwe lijst bij de Richtlijn toelaatbaar, mits de verkoper verplicht wordt de wijziging in de rente zo spoedig mogelijk ter kennis ter brengen van de consument en het de consument in een dergelijk geval vrijstaat de overeenkomst te ontbinden. HDV heeft onweersproken gesteld dat zij wijzigingen van de rente vooraf op het maandelijks verstrekte overzicht heeft vermeld. Daarnaast zijn eisers op grond van artikel 7 van de algemene voorwaarden te allen tijde bevoegd de overeenkomst schriftelijk op te zeggen. Het beding is gelet hierop niet onredelijk bewarend. HDV komt daarom een beroep op het beding toe. Daarnaast is gebleken dat de gehanteerde rente de maximale rente krachtens artikel 35 Wck niet te boven gaat.

ORP 2016/55 - Sign. - Artikel 3:305a lid 2 BW schiet zijn doel voorbij! (K. Rutten, Maandblad voor Vermogensrecht 2015/11)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Aan artikel 3:305a lid 2 BW is een zin toegevoegd over (niet-)ontvankelijkheid van rechtspersonen omdat getwijfeld werd aan de zuiverheid van de motieven van bepaalde ad-hoc claimstichtingen. Aan de hand van twee uitspraken staat de auteur stil bij de rol en functie van commerciële belangenbehartigers in het collectieve actierecht en behandelt hij de vraag of deze toevoeging aan artikel 3:305a lid 2 BW niet haar doel voorbijschiet.

ORP 2016/56 - Sign. - Da’s toch (on)logisch? (Gerechtshof Amsterdam 1 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5018)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
K koopt van V op 8 november 2012 een tweedehands auto voor € 12.500, waarbij K zijn oude auto inruilt voor € 10.000 en de resterende € 2.500 bijbetaalt. In de koopovereenkomst is achter de kop ‘km-stand’ met de hand ‘onlogisch’ geschreven. Op vordering van K heeft de kantonrechter de tussen partijen gesloten koopovereenkomst op de voet van artikel 7:17 BW (non-conformiteit) ontbonden en V veroordeeld aan K te betalen een bedrag van € 10.000 met wettelijke rente. De kantonrechter heeft overwogen – samengevat – dat niet in geschil was dat met de auto ongeveer 75.000 km meer was gereden dan op de kilometerteller stond vermeld ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, dat V het feit dat de zichtbare kilometerstand te laag was niet met de vereiste duidelijkheid aan K heeft gemeld, waar dit van haar als professionele verkoper wel verwacht had mogen worden, en dat de omstandigheid dat in de koopovereenkomst de handgeschreven tekst ‘onlogisch’ achter de kilometerstand is opgenomen dat niet anders maakt. V gaat in hoger beroep, stellende dat hij K er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat sprake was van een onlogische kilometerstand en dat dit ook uitdrukkelijk in de koopovereenkomst is gemeld.

ORP 2016/57 - Sign. - Tekortkoming in de nakoming overeenkomst: gedeeltelijke ontbinding (Rechtbank Noord-Nederland 9 december 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5533)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Gemeente G sluit met (de rechtsvoorganger van) M een samenwerkingsovereenkomst voor de ontwikkeling van een woonwijk. M zal gronden van G afnemen in zes tranches; de eerste in 2005, elke volgende tranche steeds een jaar later. Vier tranches zijn aan M geleverd en door M betaald. In 2010 maken G en M in een Allonge (bijlage) van de samenwerkingsovereenkomst afwijkende afspraken over levering van de vijfde en zesde tranche. Overeengekomen wordt dat de vijfde in januari 2016 wordt geleverd en de zesde in januari 2017. De door de latere levering door G gederfde renteopbrengsten zal M betalen. Als M tekortschiet in haar betalingsverplichting geeft dit volgens G haar het recht de samenwerkingsovereenkomst en de Allonge gedeeltelijk te ontbinden, evenals recht op schadevergoeding.

ORP 2016/58 - Sign. - Herontwikkeling levert geen schade op (Gerechtshof Den Haag 15 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3413)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Op 2 december 2003 is X eigenaar geworden van een onroerende zaak op het bedrijventerrein Nieuw Mathenesse in Schiedam. In dit pand heeft X een sportschool geëxploiteerd. Het perceel waarop het pand staat, was in erfpacht uitgegeven door de gemeente Schiedam. Y heeft in opdracht van X het pand getaxeerd op € 495.000 en zijn bevindingen neergelegd in een taxatierapport gedateerd 28 augustus 2003. In het taxatierapport staat: “Toekomstige planologische ontwikkelingen: Verouderde bedrijfsobjecten in de omgeving zullen gesloopt worden en de vrijkomende terreinen herontwikkeld.” Op 29 juni 2005 heeft X, ten behoeve van een nieuwe financiering bij de ING, bij de gemeente Schiedam een aanvraag ingediend voor een verlenging van de looptijd van het recht van erfpacht, dat op 30 mei 2011 zou aflopen. Op 10 november 2005 heeft de gemeente Schiedam X in antwoord op de hiervoor genoemde aanvraag bericht dat de looptijd van zijn recht van erfpacht niet zal worden verlengd: Bij brief van 12 oktober 2006 heeft de gemeente Schiedam, voor zover van belang, het volgende meegedeeld aan X: “In zowel het Plan van Aanpak, als in de breed verspreide folder ‘Nieuw Mathenesse: samen werken aan de toekomst’ (februari 2003), die beiden gebaseerd zijn op de Strategische Visie 2001, is op uw huidige locatie een groenstrook ingetekend over een deel van het perceel waar nu nog bebouwing staat. De locatie waar uw bedrijfspand is gevestigd, is één van de locaties die derhalve niet voor verlenging van de erfpacht in aanmerking kan komen. Bovengenoemde informatie was samenvattend beschikbaar op het moment dat u uw bedrijfspand heeft gekocht.” Vanaf 2006 heeft X met de gemeente onderhandeld over een door de gemeente aan X te betalen vergoeding voor de afkoop van de resterende erfpachttermijnen. Daarbij is een geschil ontstaan over onder meer de inspanningen die de gemeente heeft gedaan om aan X gedane voorstellen te behandelen en goed te keuren. In dat geschil heeft de Rechtbank Rotterdam bij tussenvonnis van 5 oktober 2011 geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door ruim een jaar op geen enkele wijze terug te komen op een voorstel dat de gemeente in maart 2009 aan X had gedaan. Bij eindvonnis van 4 juli 2012 heeft de rechtbank de gemeente op grond daarvan veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 126.892. X stelt dat Y toerekenbaar tekort is geschoten en vordert Y te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 1.099.259 als voorschot op de definitieve schadebegroting. X heeft op grond van het taxatierapport besloten tot de aankoop van het pand over te gaan, althans tot het doorzetten daarvan. Indien Y het pand op correcte wijze had getaxeerd had X het pand niet kunnen kopen, omdat hij geen financiering had gekregen. Bovendien had hij het pand dan ook niet willen kopen. Nu de erfpachtovereenkomst niet wordt verlengd, heeft X geen nieuwe financiering kunnen krijgen om investeringen te doen en om het onderhoud van zijn apparaten te betalen. Deze kosten kan hij niet zelf dragen. Dit heeft een negatieve uitwerking op de bedrijfsvoering gehad.

ORP 2016/59 - Sign. - Assurantietussenpersoon niet tekort geschoten bij tijdig verhogen verzekerde som (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5330)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Vennootschap A exploiteert een taxivervoersbedrijf vanuit haar bedrijfspand en heeft een brandverzekering bij verzekeraar V. Er wordt brand gesticht in een van de taxi’s die in het garagegedeelte van het bedrijfspand staat. Als gevolg daarvan is schade ontstaan aan de inventaris/goederen en taxi’s van A. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de brand in het bedrijfspand van A is ontstaan als gevolg van brandstichting en dat niet kan worden uitgesloten dat een medewerker van A hierbij betrokken is. Wanneer A failliet gaat, neemt de curator de claim op V en de assurantietussenpersoon over.

ORP 2016/60 - Sign. - Tijdelijke vergunning valt onder non-conformiteit (Rechtbank Gelderland 23 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8036)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Op 2 maart 2010 heeft levering plaatsgevonden van een terrein met bedrijvencomplex, krachtens een in de maand februari 2010 tussen V als verkoper en K als koper gesloten mondelinge koopovereenkomst. Op 29 maart 2010 schrijft K aan V dat hij niet eerder op de hoogte was van het feit dat de romneyloods (geïsoleerde hal) is gebouwd op basis van een tijdelijke bouwvergunning. V antwoordt hierop dat hij daarvoor ‘gewoon een nieuwe verlengingsvergunning kan aanvragen’. Op 30 januari 2013 laat de gemeente aan K dat de opslaghallen dienen te worden verwijderd. K stelt V aansprakelijk voor de door hem geleden schade wegens de overdracht van het bedrijvencomplex met een bijzondere last/beperking in de zin van artikel 7:15 BW.

ORP 2016/61 - Sign. - Onverschuldigd voorschot? (Rechtbank Midden-Nederland sector kanton 2 december 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:8664)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Bij vonnis van 16 januari 2008 heeft de Rechtbank Utrecht op vordering van de gemeente bij vervroeging de onteigening uitgesproken van (onder andere) een perceel grond dat in gezamenlijke eigendom toebehoorde aan X. De rechtbank heeft daarbij het door de gemeente aan X te betalen voorschot op de schadeloosstelling bepaald op € 168.656,40 en zij heeft daarnaast bepaald dat de gemeente ten behoeve van X zekerheid diende te stellen voor een bedrag van € 18.739,60. De gemeente heeft – in afwijking van het vonnis – geen zekerheid gesteld voor het bedrag van € 18.739,60, maar heeft dit bedrag eveneens uitbetaald, ten titel van voorschot op de onteigeningsschadeloosstelling. In de voorschotkwitantie is het volgende opgenomen: “De ondergetekenden stellen vast dat de gemeente door de betaling van 100% in plaats van 90% van het door de rechtbank bepaalde voorschot aan de verplichting tot het stellen van zekerheid heeft voldaan.” Bij eindvonnis van 23 juli 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland het bedrag van de totaal door de gemeente aan X verschuldigde schadeloosstelling ter zake van de onteigening bepaald op € 255.540. De gemeente heeft hierop op 29 augustus 2014 een bedrag van € 139.940,38 aan X voldaan, uitgaande van de in het dictum genoemde hoofdsom van € 86.883,60, een rentevergoeding over dit bedrag van 3,5% per jaar (€ 20.629,10), proceskosten (€ 32.100,72) en wettelijke rente (€ 326,96).

ORP 2016/63 - Sign. - Geen bescherming koude uitsluiting door ontbreken ‘vreemd recht’-verklaring (Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam 7 december 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9823)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Echtgenoten M en V hebben beiden de Poolse nationaliteit en wonen in Nederland. Zij hebben in 2009 huwelijkse voorwaarden opgesteld (uitsluiting van elke huwelijksgemeenschap). Een schuldeiser van M (X) heeft beslag gelegd op het loon van V. In kort geding vordert V opheffing daarvan. Volgens haar is het beslag op grond van de huwelijkse voorwaarden niet mogelijk.

ORP 2016/64 - Sign. - Overeenkomst mocht buitengerechtelijk ontbonden worden: schuldenaar in verzuim (Rechtbank Amsterdam 25 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8439)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Vennootschap T (een beveiligingsbedrijf met straatcoachprojecten) sluit met gemeente G een schriftelijke overeenkomst voor de levering en inzet van straatcoaches in G voor twee jaar. Op basis van deze overeenkomst moet T gedurende bepaalde dagen zes straatcoaches in tweetallen laten surveilleren. De straatcoaches moeten dagelijks een (uren)rapportage opstellen. G laat recherchebureau Hoffmann het handelen van de straatcoaches onderzoeken na signalen over ongewenste activiteiten door hen. Als Hoffmann vaststelt dat de medewerkers van T zich schuldig hebben gemaakt aan tijdfraude, ontbindt G per brief de overeenkomst met onmiddellijke ingang. T is het daar niet mee eens en vordert nakoming van de overeenkomst door G.

ORP 2016/65 - Sign. - Opzeggen kredietovereenkomst door bank niet in strijd met redelijkheid en billijkheid (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4752)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
A was bestuurder en enig aandeelhouder van Holding BV (H). Via deze vennootschap was hij tevens bestuurder van vijf vennootschappen. H was voor honderd procent aandeelhouder van de vennootschappen. Een daarvan is Grafimedia Center BV (G), waarin drie drukkerijen zijn ondergebracht. A en de vennootschappen waren gefinancierd door Rabobank. Rabobank verstrekte meerdere malen aanvullende financiering aan de vennootschappen en A heeft daarop tot zekerheid diverse (bank)borgtochtovereenkomsten gesloten. In 2012 moest vanwege liquiditeitsproblemen gekeken worden naar een strategische partner om de vermogenspositie van G te versterken. Rabobank heeft ingestemd met een tijdelijke verhoging van de rekening-courant faciliteit tot en met 30 juni 2012 met een bedrag van € 400.000 (tot een totaalbedrag van € 1.750.000). Hierbij werd vermeld dat Rabobank zich het recht voorhoudt het tijdelijk extra krediet in te trekken als de participatieplannen niet lukken dan wel te lang duren. Terwijl de onderhandelingen met een collega-drukker nog bezig waren, heeft verhuurder ING Lease begin juli 2012 laten weten niet in te stemmen met een uitstel van de huurverplichtingen door G. De huurachterstand bedroeg op dat moment € 75.000. Rabobank heeft daarna de collega-drukker nog in de gelegenheid gesteld een overnameplan voor de ondernemingen in te dienen. Dit plan was volgens Rabobank echter niet voldoende. Bij brief van 1 augustus 2012 heeft Rabobank de financiering van de vennootschappen met onmiddellijke ingang opgezegd en terugbetaling geëist van de vorderingen op uiterlijk 14 augustus 2012. De totale vordering bedroeg € 4.553.295,24. Rabobank stelde hiertoe dat het bedrijf al geruime tijd financiële problemen had, waardoor de financiële verplichtingen aan de bank en andere crediteuren niet meer kunnen worden nagekomen, terwijl geen sprake was van enig uitzicht op voldoende verbetering. Vervolgens heeft A op 8 augustus 2012 het faillissement aangevraagd van drie van de vennootschappen, waaronder G.

ORP 2016/67 - Sign. - Goederenrechtelijke verbondenheid van registergoederen (A.A. van Velten, Vastgoed Fiscaal & Civiel 2015/6)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
In de onroerendgoedpraktijk komt het met enige regelmaat voor dat twee afzonderlijke registergoederen zodanig met elkaar verbonden (dienen te) zijn dat overdracht van een van beide registergoederen niet mag plaatsvinden zonder gelijktijdige overdracht van het andere registergoed aan één en dezelfde verkrijger. De auteur onderzoekt of – en in hoeverre – een dergelijk uitgangspunt goederenrechtelijke verankering kan vinden.

ORP 2016/68 - Sign. - Stuiting: over de stuitingsbrief van artikel 3:317 lid 1 BW en feitenrechters die vaak te streng zijn (E.M. van Orsouw, Maandblad voor Vermogensrecht 2015/11)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Hoe zou het toch komen dat feitenrechters al zo vaak door de Hoge Raad zijn teruggeroepen omdat zij te streng zijn geweest bij de beoordeling of een schriftelijke mededeling van de schuldeiser kan worden aangemerkt als een stuitingsbrief in de zin van artikel 3:317 BW? Deze vraag staat in dit artikel centraal.

ORP 2016/69 - Sign. - Verkoop gemeenschappelijke woning na beëindiging samenleving (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 16 december 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5537)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
V en M wonen samen en hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. De samenleving eindigt als V de gemeenschappelijke woning verlaat en zich laat uitschrijven. M blijft in de woning. Vanwege een hypothecaire geldlening van € 225.980 moet de woning worden verkocht, maar M weigert. V vordert in kort geding veroordeling van M om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van zijn deel in de eigendom van de woning.

ORP 2016/70 - Sign. - Advocatenkantoor moet resultaat aantonen na onbevoegd gesloten overeenkomst (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5143)

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016
Een advocatenkantoor dat stelt dat een onbevoegd aangegane overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand toch bindt, zal aan moeten tonen dat de klant uiteindelijk baat heeft gehad bij de verleende rechtsbijstand. Daarvoor is onvoldoende om te wijzen op de positieve uitslag van een kort gedingvonnis. Het kantoor moet ook vermelden of een bodemprocedure is gevolgd, dan wel dat hoger beroep is ingesteld, en wat daarvan het resultaat is geweest.

ORP 2016/71 - Art. - De beroepsaansprakelijkheid van de advocaat: Barbertje moet hangen?

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016 geschreven door Boer, mr. N. de
Auteur bespreekt de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat vanuit drie relaties: de overeenkomst van opdracht tussen het advocatenkantoor en de cliënt, de verzekeringsovereenkomst tussen het kantoor en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en de arbeidsrechtelijke relatie tussen de advocaat en het kantoor. Zij bespreekt twee recente arresten van de Hoge Raad en gaat in op de vragen wie kan worden aangesproken voor een beroepsfout van een advocaat, of aansprakelijkheid kan worden uitgesloten en of ook ‘derden’ zich kunnen beroepen op een aansprakelijkheidsuitsluiting. De bijdrage wordt afgesloten met een aantal tips voor de praktijk.

ORP 2016/74 - Art. - Drafting tips & skills: over de rechtskeuze voor Nederlands recht: ken uw grenzen!

Aflevering 2, gepubliceerd op 08-03-2016 geschreven door Sturm, mr. ir. M.J.
Wanneer een jurist gevraagd wordt om een contract tussen internationale partijen te beoordelen, dan zal die jurist in Pavlov-achtige reactie een kijkje nemen op de laatste pagina’s van dat contract om zich ervan te vergewissen dat het contract wel door Nederlands recht wordt beheerst. Daar is ook alle reden toe. Toepasselijkheid van ander recht dan het Nederlandse, zal veelal de grenzen van de aanwezige expertise (en mogelijk ook van de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering) overschrijde