Aflevering 3

Gepubliceerd op 18 april 2017

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 21-10-2024

ORP 2017/78 - Sign. - Borgtocht uitoefening van bedrijf (Gerechtshof Den Haag 17 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:15)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Bigfoot Entertainment Limited sluit in 2006 een leningovereenkomst met platenmaatschappij Digidance BV en verstrekt aan Digidance een lening van € 750.000. Digidance vestigt ten behoeve van Bigfoot een pandrecht op de intellectuele eigendomsrechten van Digidance. In 2008 verstrekt Bigfoot een aanvullende lening van € 100.000 aan Digidance. M (de indirect bestuurder en (indirect) aandeelhouder van Digidance) stelt in 2006 en 2008 garanties voor de terugbetaling van deze leningen. In maart 2009 wordt Digidance in staat van faillissement verklaard. V (de ex-echtgenote van M) roept in september 2009 de vernietigbaarheid van de door M afgegeven borgtochten in (artikel 1:88 jo. 1:89 BW).

ORP 2017/79 - Sign. - Vermogensbeheer- en advisering (Gerechtshof Amsterdam 22 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5059)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
X en Y hebben in de jaren negentig vermogensbeheerovereenkomsten bij Delta Lloyd Bank afgesloten voor ongeveer € 40 miljoen. Op 17 oktober 2006 wordt deze omgezet in een adviesrelatie. Op dat moment bestonden de portefeuilles elk uit een groot deel gestructureerde producten (perpetuals, floaters, steepeners en CDO’s). Deze bleken in de jaren daarna niet gemakkelijk verhandelbaar te zijn doordat de koersontwikkeling niet gunstig was. In 2008 en 2010 hebben X en Y hun portefeuilles ergens anders ondergebracht. Zij stellen dat Delta Lloyd Bank is tekortgeschoten in het vermogensbeheer en de advisering en houden Delta Lloyd Bank aansprakelijk voor de hierdoor geleden schade van ruim € 10 miljoen. Delta Lloyd Bank bestrijdt dat zij haar contractuele verplichtingen niet zou zijn nagekomen. Nadat de rechtbank de vordering van X en Y afwijst, gaan zij in hoger beroep.

ORP 2017/80 - Sign. - Vernietiging ‘executievonnis’ (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:116)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
X is door de rechtbank veroordeeld om een bedrag te betalen aan H, die een hypotheekrecht heeft op een onroerende zaak van X. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. X heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. H heeft echter het oordeel van het hof niet afgewacht en is overgegaan tot openbare verkoop van de onroerende zaak. Vervolgens heeft H de onroerende zaak gekocht op de executieveiling en deze doorverkocht en geleverd aan K. Daarna heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van H tegen X afgewezen. Dit oordeel is onherroepelijk geworden. Naar aanleiding hiervan start X een procedure tegen H en K.

ORP 2017/81 - Sign. - Risico's vestiging hypotheek (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:111)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
X heeft een hypotheekrecht gevestigd op een onroerende zaak ten gunste van H, die haar een geldlening heeft verstrekt. Het hypotheekrecht strekt ook tot zekerheid voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst ter zake van een pand dat X voor tien jaar van H huurde ten behoeve van haar onderneming. Nadat X de onderneming had overgedragen aan haar kind, is deze failliet gegaan met als gevolg dat X door H werd aangesproken voor de verstrekte hypotheek. Naar aanleiding hiervan stelt X de notaris aansprakelijk. Volgens X was het absoluut niet haar bedoeling dat het hypotheekrecht ook gold voor de toekomstige huur, temeer omdat zij voornemens was om de verhypothekeerde onroerende zaak na enkele jaren te verkopen en de overwaarde te gebruiken als pensioenvoorziening.

ORP 2017/82 - Sign. - Borgtochtovereenkomst (Gerechtshof Amsterdam 29 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5144)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
DSB Bank NV sluit op 22 december 2008 met Jamati een kredietovereenkomst voor de financiering van de aankoop van een kantoorpand door Jamati met als verkoper DSB Beheer BV. X en Y zijn de indirecte bestuurders van Jamati. Op 22 december 2008 hebben zij zich eveneens jegens DSB borg gesteld voor Jamati, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Jamati op enig moment verschuldigd zal zijn uit hoofde van de kredietovereenkomst, tot € 360.000. Vanaf 2010 is Jamati tekortgeschoten in de betaling van rente en aflossingen en sinds 1 maart 2012 betaalt Jamati niets meer aan DSB. DSB zegt de kredietrelatie op en sommeert op 15 oktober 2013 Jamati om het gehele uitstaande krediet, inclusief achterstallige rente, binnen vijf dagen terug te betalen. Op 26 november 2013 sommeert DSB X en Y om hun verplichtingen onder de overeenkomst van borgtocht na te komen. Jamati als X en Y geven aan deze sommaties geen gevolg. Het kantoorpand is in 2015 verkocht. De netto-opbrengst bedraagt € 945.000. Dit bedrag is op 4 juni 2015 aan DSB betaald.

ORP 2017/84 - Sign. - In strijd met splitsingsakte (Gerechtshof Den Haag 13 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3719)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
X heeft haar woonappartement verhuurd aan twee studenten en een werknemer. Volgens de huurovereenkomst wordt het appartement geheel aan hen verhuurd en is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele huurprijs. Daarnaast staat in de huurovereenkomst: ‘Huurder is erop gewezen dat kamergewijze verhuur niet is toegestaan en verklaart een gezamenlijke huishouding te voeren.’ Thans vordert de Vereniging van Eigenaars een verklaring voor recht dat deze verhuur in strijd is met de splitsingsakte.

ORP 2017/85 - Sign. - Lagere koopprijs (Gerechtshof Den Haag 18 december 2016, ECLI:NL:GHSGR:2007:1849)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
In december 2002 verkoopt A haar onderneming, een bezorg- en cateringservice gevestigd te Rotterdam, bij mondelinge overeenkomst aan G. Eind december 2002 betaalt G aan A € 18.500 en vervolgens € 1.500. Op 2 januari 2003 wordt de onderneming overgedragen. In februari 2003 tekenen partijen een koopovereenkomst. Daarin is opgenomen dat de koopsom voor de onderneming € 32.500 bedraagt en dat dit bedrag in twee termijnen betaald zal worden, op 31 juli en 31 oktober 2003. Op 3 juli 2003 maakt G € 4.000 over naar de rekening van de dochter van A. G heeft dan in totaal € 24.000 betaald aan A.

ORP 2017/86 - Sign. - Beëindigingsvergoeding (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:315)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
X leent van zijn werkgever geld voor de aanschaf van een auto. Partijen spreken af dat de lening wordt afgelost door middel van verrekening met de maandelijkse kilometervergoeding. Vervolgens gaat de werkgever van X failliet, waarna de vordering is overgenomen. X stelt dat met zijn voormalig werkgever is afgesproken om de ontbindingsvergoeding te verrekenen met het restant van de lening, zodat partijen met gesloten beurzen uiteen konden gaan.

ORP 2017/87 - Sign. - Roerend of onroerend goed (Rechtbank Oost-Brabant 25 januari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:348)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
De Vereniging Onderwijshuisvesting (V) moet bewijzen (1) dat een schoolgebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, (2) dat partijen de bedoeling hadden een duurzaam gebouw neer te zetten, en (3) dat die bedoeling ook kenbaar was voor derden. V brengt onder meer een rapport in van taxateur T en twee getuigen.

ORP 2017/89 - Sign. - Mazen van afdeling 6.5.3 BW (C.M.D.S. Pavillon, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2017/7133)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Een beding dat een verzekeraar een bevoegdheid tot schorsing verleent zonder dat hij schuldenaar eerst in gebreke hoeft te stellen, een dekkingsbeding in een verzekeringsovereenkomst dat strikte voorwaarden stelt aan uitkering, een beding dat een tiendaags proefabonnement stilzwijgend verlengt in een betalend abonnement: dergelijke bedingen hebben met elkaar gemeen dat de wederpartij hier doorgaans niet op bedacht is, en ook niet behoeft te zijn. De vraag is in hoeverre het Burgerlijk Wetboek (BW) de wederpartij tegen zogenaamde verrassende bedingen beschermt. Juist die problematiek legt de tekortkomingen van afdeling 6.5.3 BW bloot. De auteur gaat na wat een beding ‘verrassend’ maakt. Daarna inventariseert zij de thans beschikbare middelen voor de aanpak van verrassende bedingen, met inachtneming van de (in het BW omgezette) Europese regels inzake algemene voorwaarden. Hierbij wordt ook onderzocht in hoeverre het onder het oud BW gewezen Holleman/De Klerk-arrest nog uitkomst kan bieden. Tot slot passeren enkele in buitenlandse en internationale regels vervatte oplossingen de revue.

ORP 2017/90 - Sign. - Vliegticket niet overdraagbaar (Rechtbank Den Haag sector kanton, 18 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:409)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Consument A sluit een reisovereenkomst met reisorganisatie TUI (artikel 7:500 BW). Het betreft een pakketreis waarop zowel de Algemene Reisvoorwaarden TUI Nederland (AV TUI) als de ANVR-Reisvoorwaarden (AV ANVR) van toepassing zijn. Volgens de AV ANVR kan de reiziger zich laten vervangen door een ander onder de daarvoor geldende voorwaarden. Op grond van artikel 3.1 sub c AV KLM is een vliegticket bij pakketreizen niet overdraagbaar, behoudens voor zover anders bepaald krachtens toepasselijke wet- en regelgeving. A bericht TUI geen gebruik te kunnen maken van de reis en deze over te dragen. TUI reageert dat een indeplaatsstelling mogelijk is op grond van artikel 11 lid 2 AV ANVR en artikel 7:506 BW. De onkosten van de vervanging zijn voor rekening van de reiziger en zijn vervanger, en nu de tickets van de KLM niet overdraagbaar zijn, zijn de kosten hiervoor 100%.

ORP 2017/92 - Sign. - Niet vervroegd opeisbaar (Voorzieningenrechter Rechtbank Limburg 19 januari 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:500)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Eiser verricht in opdracht van EMCM aannemingswerkzaamheden, bestaande uit het isoleren van leidingen en luchtkanalen, die door EMCM zijn gemonteerd. EMCM laat diverse door eiser gezonden facturen onbetaald. Eiser stelt in kort geding dat hij – wegens door EMCM opgedragen en uitgevoerde, doch niet betaalde, aannemingswerkzaamheden – in totaal € 79.444,13 opeisbaar heeft te vorderen. Hij stelt dat hij niet alleen aanspraak kan maken op de betaling van de facturen waarvan de (overgekomen) betaaltermijn is verstreken, maar ook op betaling van facturen waarvan de betaaltermijn nog niet verstreken, nu EMCM tegen eiser heeft verklaard dat zij haar betalingsplicht niet zal nakomen. Volgens eiser volgt uit artikel 6:80 lid 1 sub b BW dat hij in dit geval ook gerechtigd is de betaling van deze facturen te eisen. EMCM erkent dat eiser een opeisbare vordering heeft die ten tijde van het kort geding (op 16 januari 2017) € 37.808,30 bedraagt en dat die vordering moet worden verhoogd met facturen die tussen 16 januari 2017 en de datum van uitspraak van het vonnis volgens de overeengekomen betaaltermijnen opeisbaar worden. De vordering tot betaling van de overige facturen moet volgens EMCM worden afgewezen, omdat die overige facturen (nog) niet opeisbaar zijn.

ORP 2017/93 - Sign. - Betalingsverplichting (Rechtbank Rotterdam sector kanton 20 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:627)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Onderwijsinstelling IPD stelt dat consument X zich heeft ingeschreven voor de opleiding Praktijkdiploma Boekhouden (PDB) en dat hij die wil volgen na de opleidingen Basiskennis Boekhouden (BKB) en Basiskennis Calculatie (BKC). De opleiding PDB kan en mag niet gevolgd worden als de opleidingen BKB en BKC niet met succes zijn afgerond. Dit houdt in dat IPD een ‘product’ aan X verkoopt dat mogelijk nooit geleverd zal hoeven worden. Anders gezegd, IPD gaat een overeenkomst aan met een zekere (betalings-)verplichting voor de consument, waartegenover een onzekere verplichting van haar zijde staat. Het sluiten van een dergelijke, voor de consument mogelijk nadelige overeenkomst, vereist een duidelijke informatie van de consument vooraf en een duidelijke instemming van de consument waaruit valt af te leiden dat hij zich van het risico bewust is. Dat aan een dergelijke ‘pakketverkoop’ een 10% prijsreductie is verbonden, doet aan het risicovolle karakter van de overeenkomst niet af.

ORP 2017/94 - Sign. - Aansprakelijkheid (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:121)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
V verkoopt via makelaar M zijn uitgebouwde woning met verhoogde dakopbouw aan K. Volgens de verkoopbrochure moet er gemoderniseerd worden. K bezichtigt de woning zonder eigen makelaar en bekijkt met experts de onderhoudstoestand. De experts berekenen de renovatiekosten op € 60.000. M laat voor V een technisch rapport opmaken, dat vermeldt dat het oorspronkelijke pand bouwtechnisch in goede staat verkeert, maar dat de later aangebrachte aan-/opbouw niet vakkundig is uitgevoerd, evenals alle eigenhandige afwerkingen. Ook al schrikt K van de staat binnen in het pand, toch koopt hij het.

ORP 2017/96 - Sign. - Overeenkomst en derden (S. van Dongen, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2017/7133)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Is ons 25-jarige Burgerlijk Wetboek een succes en, zo ja, is dat te danken aan de kwaliteit van de wet of veeleer aan de vindingrijkheid van de rechter? Twee interessante en uitdagende vragen. Ten aanzien van het thema overeenkomst en derden is de auteur geneigd om de eerste vraag overwegend bevestigend te beantwoorden. Wat betreft de tweede vraag meen hij dat het succes dat aan het BW kan worden toegedicht, te danken is aan zowel de wetgever als de rechter.

ORP 2017/97 - Sign. - Royement (Rechtbank Gelderland 23 november 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:7115)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
In verband met de overdracht van een woning heeft notaris N meerdere hypotheekrechten op de woning geroyeerd. Voor wat betreft de voorbelastingen is N afgegaan op de laatste hypotheekakte die een andere notaris had opgesteld. Deze notaris had daarin echter ten onrechte het hypotheekrecht ten gunste van H niet vermeld. Hierdoor heeft N tevens het hypotheekrecht van H doorgehaald zonder dat H een royementsvolmacht had afgegeven.

ORP 2017/98 - Sign. - Afwijzing verrekening (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:20)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk vijf kinderen zijn geboren. In 2014 gaan partijen feitelijk uiteen. De kinderen wonen bij V in de voormalig echtelijke huurwoning. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De belastingdienst heeft de aan V toegekende zorgtoeslag van € 942 en het aan haar toegekende kinderbudget (kindgebonden budget en kinderbijslag) ad € 5.395 eind 2015 betaald op de bankrekening van M. M heeft in de periode juli 2014 tot september 2015 € 9.452,35 aan rekeningen betaald voor onder andere huur, gas, licht en water. V vordert M te veroordelen om aan haar de zorgtoeslag en het kinderbudget te voldoen. De rechtbank wijst de vordering toe. M gaat in hoger beroep, stellende dat het geld van de belastingdienst verrekend moet worden met door de hem gemaakte kosten. Hoewel M erkent dat hij geen recht had op de toeslagen, stelt hij dat de uitkeringen wel op de juiste plek terecht zijn gekomen, aangezien hij in 2014 en 2015 het merendeel van de lasten heeft gedragen.

ORP 2017/99 - Sign. - Geen aanspraak spaarrekening (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:113)

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Hallebeek, E.R.
Uit het huwelijk tussen M en V is in 1996 zoon Z geboren, bij welke gelegenheid M en V afspreken voor Z een spaarrekening te openen. De spaarrekening heeft vorm gekregen in een bij Aegon afgesloten spaarpolis. In 2002 zijn M en V gescheiden. Uit een brief van Aegon van 23 februari 2012 blijkt dat de spaarpolis door M is afgekocht. De afkoopsom van € 3.861 is aan M uitgekeerd. Als Z in 2014 meerderjarig wordt, stelt hij dat hij recht heeft op het door Aegon aan M uitgekeerde bedrag en verzoekt hij M dit bedrag aan hem uit te betalen. M betaalt niet.

ORP 2017/103 - Art. - De hoge raad recent over de vaststellingsovereenkomst

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-04-2017 geschreven door Janssen, M.A.J.G.
Een tweetal recente uitspraken van de Hoge Raad die betrekking hebben op de vaststellingsovereenkomst HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2988 en HR 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:19. bieden mijns inziens voldoende stof voor de onderhavige rubriek Drafting tips & skills. Deze uitspraken geven ten aanzien van de aldaar aan de orde zijnde kwesties namelijk aan welke (on)mogelijkheden er zijn om, kort gezegd, bepaalde afspraken te maken in een vaststellingsovereenkomst.