Aflevering 5

Gepubliceerd op 3 juni 2017

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 21-10-2024

ORP 2017/134 - Sign. - Handelen namens een niet-bestaande B (Chr.M. Stokkermans, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2017/7147)

Aflevering 5, gepubliceerd op 03-06-2017
Wat is rechtens in het geval gehandeld wordt namens een BV die niet bestaat, terwijl gedaan wordt alsof die wel bestaat? De Hoge Raad boog zich over deze vraag in het recente Frère-arrest (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:144). Bij deze interessante kwestie komen opmerkelijke verschillen ten opzichte van de BV i.o. naar voren.

ORP 2017/135 - Sign. - Pachtrecht niet aannemelijk (Gerechtshof Den Haag 11 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:886)

Aflevering 5, gepubliceerd op 10-06-2017
Per 1 januari 2012 exploiteert het echtpaar M en V een melkveehouderij in maatschapsverband. Van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 werd de maatschap gedreven door M en V, tezamen met de vader van M. Dáárvoor werd het bedrijf gedreven door een maatschap bestaande uit vader en de broer van M (hierna B). De maatschap gebruikt voor het weiden van haar vee een perceel dat eigendom is van B. M is eigenaar van een ander perceel, dat tot medio 2015 werd gebruikt door B voor rozenbottelteelt. In 2015 zijn de verhoudingen tussen M en B verstoord geraakt. Op 23 juli 2016 heeft B in plaats van het vee van de maatschap zijn eigen vee op het perceel toegelaten en het perceel afgesloten voor de maatschap.

ORP 2017/136 - Sign. - Bevrijdende verjaring en rechtsdwaling (N.E. Groeneveld-Tijssens en A.C. van Schaick, NTBR – Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2017/3)

Aflevering 5, gepubliceerd op 03-06-2017
Dit tweeluik strekt tot nuancering van de regel dat rechtsdwaling ook in het kader van bevrijdende verjaring voor eigen rekening en risico komt. Het tweeluik is rechtsvergelijkend opgezet. De auteurs betogen dat de buitenlandse uitkomsten eerlijker zijn en dat het Nederlandse verjaringsrecht, mede vanuit mensenrechtelijk perspectief, bijstelling behoeft.

ORP 2017/137 - Sign. - Geen dwaling/misbruik (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden  21 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2325)

Aflevering 5, gepubliceerd op 10-06-2017
A, 85 jaar oud en eigenaresse van enkele percelen landbouwgrond, heeft met B grond geruild. A heeft aan B gronden eenjarig in gebruik gegeven tegen betaling. De afspraken worden jaarlijks vastgelegd in huurovereenkomsten. In 2013 hebben partijen contact gehad over grondruil en -gebruik voor het volgende seizoen en daarbij een prijs van € 1.000 per hectare afgesproken. Extern adviseur E heeft A geadviseerd de gronden vanaf 2014 voor zes jaren in geliberaliseerde pacht aan B in gebruik te geven. B heeft op enig moment eind 2013 aan A een reguliere pachtovereenkomst voorgelegd waarbij de pachtprijs per hectare is bepaald op de regionorm van € 520 per 1 juli 2013. Op 13 januari 2014 heeft A de reguliere pachtovereenkomst ondertekend, lopend tot 30 september 2019, tegen een pachtprijs van totaal € 5.402. In april 2014 heeft B de grond bemest en in 4 van de 10 hectare de drainage vernieuwd. Rond die tijd heeft E geconstateerd dat partijen een reguliere pachtovereenkomst waren aangegaan. Vervolgens is er tussen partijen discussie ontstaan en heeft A eerste aanleg primair gevorderd de vernietiging, althans ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming door B van de percelen. In eerste aanleg heeft de pachtkamer bij vonnis van 24 april 2015 de vorderingen afgewezen en A veroordeeld in de proceskosten.

ORP 2017/138 - Sign. - Geen hoofdelijk aansprakelijkheid (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden  28 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2667)

Aflevering 5, gepubliceerd op 14-06-2017
X en Y sluiten een geldleningsovereenkomst, op grond waarvan X een bedrag van € 30.000 aan het bedrijf van Y ter beschikking stelt. In de overeenkomst is ook opgenomen dat de X de lening verstrekt onder hoofdelijke aansprakelijkheid van Y in privé. Daarnaast verpandt Y een aantal bedrijfsauto’s aan X. Vervolgens gaat het bedrijf van Y failliet. Na het faillissement blijkt dat het pandrecht op de bedrijfsauto’s niet rechtsgeldig is gevestigd doordat registratie daarvan achterwege is gebleven. Hierdoor is langs deze weg geen verhaal mogelijk. De curator plaatst de door X ingediende vordering (restantsom lening) als concurrente vordering op de crediteurenlijst. X vordert betaling van de restantsom van de lening door Y. Volgens X is Y hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van de verstrekte lening. Y betwist dat, stellende dat partijen niet hoofdelijke aansprakelijkheid, maar een borgtocht zijn overeengekomen. De kantonrechter wijst de vordering van X toe. Y gaat in hoger beroep.

ORP 2017/139 - Sign. - Uitleg criterium (Rechtbank Den Haag 15 februari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2804)

Aflevering 5, gepubliceerd op 10-06-2017
X en Y kopen voor € 177.000 een woning. Ter financiering hebben zij met behulp van Nationale Hypotheek Garantie (NHG) van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (Stichting WEW) een leningsovereenkomst afgesloten bij de bank. Uiteindelijk verkopen X en Y de woning in 2015 met een restschuld van € 56.427,79. Stichting WEW laat X en Y weten dat deze schuld niet zal worden kwijtgescholden, omdat zij niet voldoen een het criterium van ‘te goeder trouw ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening’. X en Y stappen naar de rechtbank.

ORP 2017/141 - Sign. - Zorgplicht (Hoge Raad 7 april 2014, ECLI:NL:HR:2017:632)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
Tussen advocatenkantoor A en bank B bestaat een bancaire relatie. Op enig moment ontvangt A van een cliënt (ter betaling van schuld) een bankierscheque. A stuurt een kopie van de cheque naar B, met het verzoek het bedrag te storten op haar derdengeldrekening en vervolgens over te maken naar een offshore-bankrekening. B deelt mee dat zij de betalingsopdracht laat uitvoeren, maar dat dit – vanwege controlewerkzaamheden – twintig werkdagen in beslag neemt. Hierdoor moet A debetrente betalen. A gaat hiermee akkoord. Vervolgens is de derdengeldrekening van A voor $ 350.000 gecrediteerd, waarna B $ 294.500 overboekt naar de opgegeven offshore-bankrekening. Hierna verneemt B dat geen betaling plaatsvindt, omdat het een valse of vervalste cheque betreft.

ORP 2017/142 - Sign. - Beroep op reflexwerking gehonoreerd (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2679)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
Vennootschap C en loodgieter X (ZZP-er) komen overeen dat C van l april 2013 tot 1 april 2014 internetdiensten gaat verlenen aan X voor € 400 per maand. Op grond van artikel 10 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden van C wordt de overeenkomst automatisch met 12 maanden verlengd, tenzij per aangetekende brief wordt opgezegd, met een opzegtermijn van 3 maanden. Op 18 december 2013 zegt X de overeenkomst op. C stelt dat de brief pas op 8 januari 2014 aan haar is verzonden en bericht op 28 februari 2014 aan X dat de overeenkomst voortduurt tot 1 april 2015. X betaalt de facturen vanaf februari 2014 niet. Daarop betrekt C hem in rechte.

ORP 2017/143 - Sign. - Opzegging overeenkomst (Gerechtshof Den Haag 18 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:968)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
JB begeleidt verandertrajecten bij organisaties. Vanaf 2010 heeft stichting S met JB schriftelijke overeenkomsten gesloten voor een Management Development-programma voor bij S werkzame managers. De algemene voorwaarden van JB zijn toepasselijk en door S aanvaard. Als naar aanleiding van een vierde opdracht problemen ontstaan, annuleert S de opdracht en overleggen partijen over de annuleringskosten.

ORP 2017/144 - Sign. - Uitleg afspraken levering en betalingstermijnen (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 14 april 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:1650)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
Vennootschap R is distributeur van (sport)medische weegschalen en levert aan online-sportwinkel A. Tussen A en R rijst een geschil over de betalingen van A en het niet tijdig leveren van bestellingen door R aan A, onder meer order 30474 van 4 januari 2017. A vordert in kort geding dat de voorzieningenrechter R gebiedt om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis bestellingen van A, waaronder order 30474 ter waarde van € 14.244, binnen twee werkdagen na een bestelling aan A te leveren, conform de voorwaarden in de mail van 3 januari 2017 met verschillende betalingstermijnen. R is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de afspraken van 3 januari. Partijen kwamen overeen dat orders van A door R geleverd zouden worden zonder betaling vooraf. R handelt in strijd met deze afspraken door toch betaling vooraf te verlangen, aldus A. R stelt dat nadat A op 4 januari order 30474 had geplaatst, overleg op 6 januari ten kantore van A plaatsvond over verdere samenwerking. Bij mail van 9 januari berichtte R aan A dat afgesproken was een betalingstermijn te hanteren van 14 dagen bij een kredietlimiet van € 3.500. Omdat de order van 4 januari de kredietlimiet overschreed, stelde R voor deelleveringen te sturen met facturen tot € 3.500 of uitlevering van de order ineens waarbij het verschil tussen de order-waarde en de kredietlimiet (€ 10.744) wordt voldaan vóór de dag van aflevering. Volgens A geldt de kredietlimiet niet voor order 30474 en moet deze worden uitgeleverd.

ORP 2017/145 - Sign. - Artikel 6 bijzondere voorwaarden, oneerlijk beding (Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:773)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
X procedeert tegen Dexia vanwege vijf overeengekomen leaseovereenkomsten. Dexia vordert van X € 15.978,81 op grond van artikel 6 van de toepasselijke bijzondere voorwaarden. Volgens die bepaling blijft X bij beëindiging van de overeenkomst wegens wanbetaling de termijnen over het restant van de looptijd verschuldigd. De vraag rijst echter of er sprake is van een oneerlijk beding op grond van Richtlijn 93/13/EEG. Naar aanleiding hiervan stelde het hof prejudiciële vragen (ECLI:NL:GHAMS:2016:3242).

ORP 2017/146 - Sign. - Vorderling eigen risico zorgverzekering (Rechtbank Limburg sector kanton 22 maart 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:2624)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
X sluit bij CZ een zorgverzekering met een eigen risico. Volgens CZ is X, na een door CZ betaalde ziekenhuisopname van 23 januari 2010 t/m 20 januari 2011, een eigen risico ten bedrage van € 118,21 aan CZ verschuldigd. CZ heeft daarvoor op 16 maart 2011 aan X een factuur met een acceptgirokaart gestuurd met het verzoek om het bedrag uiterlijk 27 maart 2011 te betalen. Als X na verschillende aanmaningen nog steeds niet heeft betaald, vordert CZ veroordeling van X tot betaling van genoemd bedrag plus kosten en rente. X stelt dat de vordering van CZ is verjaard. Omdat X gedetineerd was, op verschillende plaatsen woonde en nooit post van CZ ontving, stelde hij op een gegeven moment voor om de rekening te betalen, maar daar heeft CZ niet op gereageerd.

ORP 2017/147 - Sign. - Aansprakelijkheid wegens achterstalige bijdragen (Gerechtshof Amsterdam 4 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1179)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
K is eigenaar geworden van een appartement. Notaris N, die betrokken was bij de overdracht, heeft het bestuur van de Vereniging van Eigenaars evenwel niet om een opgave verzocht van de bijdragen die verkoper V nog aan de VvE was verschuldigd. Enige tijd later is V failliet gegaan. De VvE heeft de achterstallige bijdragen die V onbetaald heeft gelaten in rekening gebracht bij de andere appartementseigenaren. K is het hier niet mee eens.

ORP 2017/148 - Sign. - Huurder mag geleverd water om niet behouden (Rechtbank Amsterdam 27 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2067)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
X huurt vanaf 2012 een woning. Waterbedrijf S levert het drinkwater, waarvoor zij X in 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 aanmaningen en betalingsherinneringen ten bedrage van in totaal € 346,59 heeft gestuurd. X betaalt niet. S vordert machtiging om de (drink)wateraansluiting te onderbreken en onderbroken te houden zolang de geldvordering niet is voldaan, ontruiming van de woning om toegang tot de watermeetinrichting te verkrijgen en X te veroordelen tot betaling van € 346,59, vermeerderd met rente en kosten. S stelt dat zij met X een overeenkomst heeft gesloten tot levering van drinkwater, dat zij drinkwater heeft geleverd en dat X daarvoor de overeengekomen vergoeding is verschuldigd. X betwist een leveringsovereenkomst met S te hebben gesloten en betwist daarom dat hij betaling is verschuldigd. Hij voert aan dat hij in veronderstelling verkeerde dat hij een huurprijs aan zijn verhuurder (de woningbouwvereniging) betaalde inclusief waterverbruik, en dat zijn verhuurder dan ook voor het verbruik aan S zou betalen.

ORP 2017/149 - Sign. - Niet tekortgeschoten nakoming van onderwijsovereenkomst (Rechtbank Limburg sector kanton 29 maart 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:2789)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
X is op 1 augustus 2012 bij de door stichting S geëxploiteerde onderwijsinstelling gestart met een opleiding tot MBO Verpleegkundige. In de onderwijsovereenkomst wordt verwezen naar het Deelnemersstatuut van S. Gelijktijdig komt er een overeenkomst beroepspraktijkvorming tot stand tussen X, S en het Medisch Centrum M. Tussen X en M is een leer-/arbeidsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan X in dienst is getreden in de functie van leerling verpleegkundige. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van de opleiding, maar eindigt uiterlijk 1 juli 2015. De arbeidsovereenkomst eindigt onder meer door eindigen van de onderwijsovereenkomst en/of de overeenkomst beroepspraktijkvorming. S heeft op 27 januari 2015 aan X een negatief bindend studieadvies verstrekt. Twee dagen later heeft S aan X meegedeeld dat de leer-/arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd, omdat X heeft moeten stoppen met de opleiding.

ORP 2017/150 - Sign. - Bewijslastverdeling (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1573)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
G komt met B overeen opgeslagen zand in zijn depot in [gemeente] te leveren aan B. Het zand moet voldoen aan de standaardeisen voor ‘zand voor zandbed’. G geeft in januari 2012 opdracht aan deskundige A om het zand civieltechnisch te keuren. In augustus 2011 had A dezelfde partij zand gekeurd. Volgens het keuringsrapport toen is het zand geschikt. A concludeert in januari 2012 dat het opnieuw onderzochte zand voldoet aan de eisen van ‘zand voor zandbed’. Als na de levering het zand niet geschikt blijkt te zijn, stelt B in maart G in gebreke en ontbindt de overeenkomst.

ORP 2017/151 - Sign. - Huurovereenkomst; huur verschuldigd (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:934)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
Bij in 2013 gesloten schriftelijke huurovereenkomst heeft verhuurder V een woning met ingang van 1 mei 2013 verhuurd aan huurder H voor onbepaalde tijd, met een minimale huurperiode van 12 maanden, tegen een huurprijs van € 800 per maand. Bij aangetekende brief van 13 december 2013 deelt H aan V mee: ‘Hierbij zeg ik mijn huur per direct op. Met inachtneming van de contractueel afgesproken opzegtermijn zal mijn huurcontract derhalve eindigen op 31 maart 2014.’ Op 14 maart 2014 verhuist H (samen met zijn echtgenote) naar een andere woning. De huur voor de maand april 2014 betaalt hij niet. V vordert veroordeling van H tot betaling van € 800 ter zake de huur over de maand april 2014. V stelt dat de huur is aangegaan voor minimaal 12 maanden, zodat de opzegging van de huur door H bij brief van 13 december 2013 de huur niet met ingang van 1 april 2014, maar pas met ingang van 1 mei 2014 heeft doen eindigen. H stelt dat hij op 14 maart 2014 uit de woning is verhuisd. Op 7 april 2014 is hij naar de woning teruggekeerd om enkele laatste spullen op te halen. Toen bleek dat V de sloten al had vervangen en dat er nieuwe bewoners in de woning waren. V heeft hem in april dus geen huurgenot verschaft en daarom is hij over deze maand geen huur verschuldigd, aldus H.

ORP 2017/152 - Sign. - Betwisting datumontvangst brief (Rechtbank Limburg sector kanton 5 april 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:3062)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
PreMeo Thuisvaccinatie verricht in opdracht van X medische behandeling(en) ten behoeve van X. De kosten daarvoor bedragen € 115,35, welke door factoringmaatschappij Famed op 17 maart 2016 aan X in rekening worden gebracht. Op 4 mei 2016 stuurt Famed aan X een aanmaning, waarbij X in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 16 dagen alsnog, zonder verdere kosten, de factuur van 17 maart 2016 te voldoen. X voldoet op 30 mei 2016 de factuur. Famed vordert veroordeling van X tot betaling van € 40 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en proceskosten. Famed verwijst naar de in eerste instantie door X onbetaald gelaten factuur van 17 maart 2016. Op 4 mei 2016 is aan X een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ verzonden, waarbij X een ruimere betalingstermijn is gegund dan artikel 6:96 lid 6 BW voorschrijft. X heeft uiteindelijk de factuur wel betaald, maar niet binnen de gestelde termijn, waardoor hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, aldus Famed. X stelt dat hij de veertiendagenbrief pas op 30 mei 2016 heeft ontvangen en dat hij derhalve op 30 mei 2016 tijdig heeft betaald, zodat hij geen incassokosten verschuldigd is.

ORP 2017/153 - Sign. - Aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad (Gerechtshof Den Haag 11 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:909)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
B sluit met juridisch adviesbureau A BV overeenkomsten voor rechtshulpverlening in diverse vreemdelingenrechtelijke procedures. A, enig aandeelhouder en bestuurder van A BV, staat B bij in de procedures. De rechtbank veroordeelt A BV aan B schadevergoeding te betalen op grond van toerekenbare tekortkoming jegens B, welk vonnis door het hof in hoger beroep wordt bekrachtigd. Als A BV failliet gaat, vordert B schadevergoeding van A op grond van onrechtmatig handelen van A bij de behandeling van zijn zaak. De kantonrechter wijst de vordering toe. A gaat in hoger beroep.

ORP 2017/154 - Sign. - Stuiting verjaring: ontvangsttheorie (Rechtbank Limburg sector kanton 22 maart 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:2609)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
VGZ Zorgverzekeraar en X sluiten een zorgovereenkomst. VGZ vordert veroordeling van X tot betaling van € 3.127,42, zijnde een (restant)hoofdsom van € 2.516,16 + vervallen rente tot 19 oktober 2016 van € 51,18 + incassokosten van € 560,08, vermeerderd met rente en kosten. In geschil is de vraag wanneer de verjaring is gestuit. Volgens X is dit bij brief van 25 september 2015 gebeurd en heeft hij geen andere aanmaningen ontvangen vóór deze datum. VGZ stelt echter dat reeds bij brief van 7 maart 2014 de verjaring is gestuit. Op die datum heeft VGZ aan X een specificatie gestuurd van het op dat moment openstaande bedrag. VGZ stelt ook vóór 7 maart 2014 aanmaningen te hebben verstuurd, maar kan deze niet overleggen.

ORP 2017/155 - Sign. - In kennis stellen belanghebbende vereist (Rechtbank Oost- Brabant 22 maart 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:1583)

Aflevering 5, gepubliceerd op 10-06-2017
B is gespecialiseerd in het uitvoeren van asbestinventarisaties. M en V hebben op 16 juni 2013 een woonboerderij gekocht. In de koopovereenkomst is vermeld dat in de woonboerderij en de andere opstallen asbest aanwezig is. Tussen B en M en V is op 11 augustus 2013 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, ertoe strekkende dat B een asbestinventarisatie zou uitvoeren. B heeft eerst een voorinspectie uitgevoerd op 12 augustus 2013 en heeft toen op de verdiepingsvloer van de woonboerderij asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen en daarvan materiaalmonsters genomen. Deze monsters wezen uit dat er sprake was van asbesthoudend niet-hechtgebonden plaatmateriaal met Amosiet- en Chrysolietvezels. Naar aanleiding van de uitslag van de monstername heeft B contact opgenomen met M en V en afgesproken om kleefmonsters te nemen. Vervolgens zijn op kleefmonsters genomen. Deze kleefmonsters waren allemaal asbestvrij. Op 18 september 2013 heeft B luchtmetingen verricht in de boerderij en daar aanvullende kleefmonsters genomen. De analyseresultaten van de luchtmetingen werden op 20 september 2013 ontvangen en hadden zeer hoge waarden. Er zijn er in de boerderij nieuwe luchtmetingen gedaan, die ook zeer hoge waarden gaven. Diezelfde dag werden de laatste kleefmonsters ontvangen en daarop werden asbestvezels aangetroffen. Bij e-mail van 20 september 2013 heeft B aan M en V medegedeeld dat de boerderij en de daaruit verwijderde plafonds als asbestbesmet dienen te worden beschouwd, dat de boerderij niet meer betreden mag worden en dat de plaats buiten met de verwijderde plafondplaten gemeden moet worden.

ORP 2017/156 - Sign. - Overdracht onder eigendomsverhouding (A.H. Scheltema, Maandblad voor Vermogensrecht 2017/3)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
De Hoge Raad heeft in het arrest Rabobank/Reuser (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046) bij de overdracht onder eigendomsvoorbehoud het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde erkend, en wel als goederenrechtelijk werkend recht (werkend jegens derden). De Hoge Raad schept duidelijkheid en maakt daarmee de toepassing van het eigendomsvoorbehoud en overdracht onder voorwaarden beter hanteerbaar voor de praktijk. Wel zal aan de hand van het arrest nog nadere invulling moeten worden gegeven aan de inhoud van de bevoegdheden van het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde.

ORP 2017/160 - Sign. - Tekst van onderhandse akte betwist (Gerechtshof Den Haag 21 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:382)

Aflevering 5, gepubliceerd op 10-06-2017
Partijen strijden over de vraag of X aan A (naast een hypothecaire geldlening van € 216.000) een bedrag van € 150.000 heeft geleend ten behoeve van de aankoop van een pand. X heeft, ter onderbouwing van haar stelling dat dit het geval is, een stuk overgelegd (gedateerd 11 september 2012), waarop bij ‘onderwerp’ staat vermeld: ‘Persoonlijke lening’. Volgens A is dit stuk door X vervalst: de daarop geplaatste handtekeningen zijn wel echt, maar ze zijn gezet op een leeg handtekeningenblad, behorend bij een andere (concept-)overeenkomst. X heeft hieraan later de eerste bladzijde en de tekst op de tweede bladzijde toegevoegd, aldus A.

ORP 2017/161 - Sign. - Ondertekenden schuldbekentenis dwingend bewijs? (Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:566)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
In 2007 hebben eisers en verweerder een door een advocaat opgestelde akte van schuldbekentenis ondertekend. In deze procedure vordert verweerder in conventie hoofdelijke veroordeling van eisers tot betaling. Eisers vorderen in reconventie onder meer een verklaring voor recht dat zij in 2009 terecht de vernietigbaarheid van de schuldbekentenissen hebben ingeroepen.

ORP 2017/162 - Sign. - Belangenafweging notaris niet duidelijk gemaakt (Gerechtshof Amsterdam 4 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1120)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
Notaris N heeft een akte gepasseerd waarbij een tweede hypotheekrecht is gevestigd op een onroerende zaak. Naar aanleiding hiervan heeft de eerste hypotheekhouder (H) tegen N een tuchtrechtelijke klacht ingediend, omdat voor de vestiging van het tweede hypotheekrecht geen toestemming is gevraagd van H, welke volgens de eerste hypotheekakte was vereist.

ORP 2017/164 - Sign. - Melden betwisten pandrecht op huurtermijn (Gerechtshof Amsterdam 18 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1303)

Aflevering 5, gepubliceerd op 10-06-2017
Kandidaat-notaris K is betrokken geweest bij de executieverkoop van een verhuurd object door de hypotheekhouders omdat de eigenaar failliet is verklaard. Met goedkeuring van de voorzieningenrechter is de onroerende zaak onderhands verkocht aan X. Na de levering dient X een tuchtrechtelijke klacht tegen K in. Volgens X heeft K verzuimd te vermelden dat er een pandrecht was gevestigd op de huurtermijnen. K stelt het pandrecht bewust niet te hebben vermeld, omdat in de literatuur en de jurisprudentie (o.a. HR 30 januari 1987, NJ 1987, 530, WUH-Emmerig) geen enkele discussie bestaat over het vervallen van het pandrecht op de toekomstige huurpenningen bij een faillissement. Een mededeling over de verpanding van de huurpenningen was onnodig verwarrend geweest voor de kopers op de veiling en onnodige verwarring komt per definitie de verkoopopbrengst niet ten goede, aldus K.

ORP 2017/165 - Sign. - Stil pandrecht op Bentley (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1900)

Aflevering 5, gepubliceerd op 13-06-2017
X biedt een Bentley, voorzien van groene kentekenplaten, voor periodiek onderhoud aan bij een officiële merkdealer. De kentekenplaten behoren toe aan een onderneming van zijn broer. Terwijl de Bentley bij de dealer staat, legt een deurwaarder, in opdracht van Alcredis, beslag op de auto ter uitwinning van haar pandrecht. De deurwaarde neemt de Bentley onder zich en geeft deze af aan Alcredis. Het beslag is gelegd ten laste van de curator van een aantal failliete ondernemingen. Eerder vestigden deze zeven BV’s, in verband met een aan hen door Alcredis verstrekte financiering, een bezitloos pandrecht ten behoeve van Alcredis. In de pandovereenkomst staat dat de pandgever een eerste pandrecht verleent op zijn bedrijfsvoorraden, waaronder uitsluitend begrepen automobielen. Ruim twee jaar na de pandovereenkomst verkoopt een van de BV’s de Bentley voor € 248.113,75 aan Y, die de auto voor € 145.000 doorverkoopt aan X.

ORP 2017/166 - Sign. - Derdenbeslag op saldo en/of-rekening (Rechtbank Den Haag 1 maart 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2372)

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-06-2017
De gemeente heeft van A een bedrag aan ten onrechte uitgekeerde bijstand teruggevorderd. A is de pleegdochter van X. De gemeente heeft derdenbeslagen lagen leggen op bankrekeningen die ten name van X en/of A stonden. X vordert terugbetaling van de onder het beslag uitgekeerde bedragen. Hij stelt dat A nooit gerechtigd is geweest tot het saldo, maar dat de rekening om praktische redenen als en/of was geregistreerd. De saldi zouden bovendien eigendom zijn, en bestemd zijn voor de studie van een buitenlandse neef, die X had verzocht om voor dat doel een rekening voor hem te openen.

ORP 2017/167 - Art. - Uitleg van overeenkomsten sinds Lundiform/Mexx

Aflevering 5, gepubliceerd op 19-06-2017 geschreven door Bakker, S.
Deze bijdrage beoogt een overzicht te geven van de tien belangrijkste, op privaatrechtelijk terrein door de Hoge Raad gewezen uitspraken over contractsuitleg sinds het in 2013 gewezen, belangrijke arrest Lundiform/Mexx (HR 5 april 2013, NJ 2013, 214; «JOR» 2013/198 (m.nt. P.S. Bakker). Het gegeven overzicht maakt duidelijk dat Lundiform/Mexx geen eendagsvlieg is gebleken: waar dit zinvol en mogelijk was, heeft de Hoge Raad ook in nadien gewezen arresten duidelijk gemaakt dat het ook in commerciële contractsrelaties onverkort aankomt op de redelijke verwachtingen van partijen over en weer.