REP 2010, afl. 5 - Sign. - Internationale oproepingsvereisten
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-11-2010 Uit het huwelijk van partijen is in 1998 een kind geboren. Partijen zijn in 1999 met het kind in Spanje gaan wonen. In juni 2001 is de relatie tussen partijen feitelijk verbroken door het vertrek van de vrouw met het kind naar Nederland. Bij beschikking van 3 juni 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarbij de rechtbank tevens de door de man te betalen partner- en kinderalimentatie heeft vastgesteld. De vrouw is hiertegen in hoger beroep gegaan. De man is in hoger beroep niet verschenen (ook niet bij gevolmachtigde) en heeft geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een schriftelijk verweerschrift in te dienen. Alvorens een inhoudelijke beoordeling aan de orde kan zijn, zo stelt het hof, dient dan ook eerst beoordeeld te worden of de man op correcte wijze van een en ander in kennis is gesteld en opgeroepen. De man heeft geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, maar heeft die wel in Spanje, zijnde een staat waar van toepassing is de verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 (PbEU L 324/79, hierna: de herziene EG-betekeningsverordening). De herziene EG-betekeningsverordening heeft ten doel de verzending van (buiten)gerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken tussen de lidstaten te verbeteren en te versnellen met het oog de betekening of kennisgeving van deze stukken. Dit heeft onder meer geleid tot aanpassingen van de artikelen over de oproeping van belanghebbenden in verzoekschriftprocedures, opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De regels die gelden voor de oproeping van belanghebbenden, gelden op grond van artikel 291 Rv (welk artikel, ingevolge artikel 362 Rv, in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is) eveneens voor de verzending van processtukken en van andere mededelingen aan de verzoeker en belanghebbenden. Aangezien de man een bekende woon- of verblijfplaats heeft waarin de herziene EG-betekeningsverordening van toepassing is, kan de oproeping op grond van artikel 277, lid 1 Rv geschieden door rechtstreekse toezending daarvan (artikel 14 van de verordening). In plaats daarvan mag ook een vertaling van de oproeping worden verzonden in een taal als bedoeld in artikel 8, lid 1 van de verordening. Dit is in casu een taal die de man begrijpt of de officiële taal van de lidstaat Spanje, dan wel (indien er verscheidene officiële talen in die lidstaat zijn) de officiële taal – of een van de officiële talen – van de plaats waar de oproeping moet geschieden. Het hof dient in de oproeping melding te maken van de verzending zelf, alsmede van (1) de datum en wijze van verzending, (2) of een vertaling is verzonden en zo ja, in welke taal, en (3) de mededeling (in een van de in artikel 8, lid 1 van de verordening bedoelde talen) dat degene voor wie het stuk bestemd is, dit mag weigeren als het niet gesteld is in een van de in artikel 8, lid 1 van de verordening bedoelde talen (of niet vergezeld gaat van een vertaling) en dat geweigerde stukken naar het hof moeten worden gezonden. De rechtstreekse toezending van (de vertaling van) de oproeping kan, op grond van artikel 14 van de verordening, plaatsvinden door middel van aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, of op gelijkwaardige wijze. De oproeping mag – ex artikel 277, lid 2 Rv – ook worden verricht door verzending daarvan (of van een vertaling daarvan) aan een ontvangende instantie als bedoeld in artikel 2, lid 2 van die verordening, ter betekening aan degenen voor wie de oproeping bestemd is. Het hof dient in de oproeping melding te maken van de verzending, alsmede van de volgende gegevens (1) de datum en wijze van verzending, (2) de naam en het adres van de ontvangende instantie, (3) of een vertaling is gezonden en zo ja, in welke taal, (4) de taal waarin het formulier als bedoeld in artikel 4, lid 3 van de verordening is ingevuld en (5) de gevraagde wijze van betekening. Het hof constateert dat de wijze waarop het verzoekschrift aan de man is toegezonden en de wijze waarop de oproeping voor de mondelinge behandeling is gedaan, niet in overeenstemming zijn geweest met artikel 277 Rv en de herziene EG-betekeningsverordening. In het bijzonder is bij het aangetekend schrijven verzuimd om een zogeheten weigeringsformulier mee te zenden, zijnde een kennisgeving (in een van de in artikel 8, lid 1 van de verordening bedoelde talen) dat degene voor wie het stuk bestemd is, dit mag weigeren als het niet gesteld is in een van de in artikel 8, lid 1 van de verordening bedoelde talen (of niet vergezeld gaat van een vertaling) en dat geweigerde stukken naar het hof moeten worden gezonden. Artikel 19 van de herziene EG-betekeningsverordening schrijft voor dat de rechter (in casu: het hof) de beslissing aanhoudt wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk (in casu: het beroepschrift van de vrouw) overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden verzonden en de verweerder niet is verschenen. Deze aanhouding dient plaats te vinden totdat is gebleken dat (A) hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat (in casu: Spanje) voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn, of (B) hetzij het stuk daadwerkelijk is afgegeven aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats op een andere in deze verordening geregelde wijze, en dat de betekening of kennisgeving respectievelijk de afgifte zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren. Het vorenstaande brengt mee dat een inhoudelijke behandeling op dit moment niet aan de orde kan zijn en dat de man alsnog de mogelijkheid moet worden geboden daadwerkelijk kennis te nemen van de gerechtelijke stukken en hij in staat moet worden gesteld om in rechte op te treden. Dit betekent dat de man nogmaals, en thans op juiste wijze, in kennis moet worden gesteld van het door de vrouw ingediende beroepschrift met mededeling van de mogelijkheid om daartegen een verweerschrift in te dienen en met kennisgeving van een nieuwe datum van de mondelinge behandeling.