REP 2011, afl. 3 - Sign. - Volgens hof behoorde levensverzekeringsuitkering niet tot de nalatenschap
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-05-2011 X heeft op zijn leven een verzekering afgesloten. Volgens de polis zijn de begunstigden (1) de verzekeringnemer, (2) de echtgenote van de verzekeringnemer, (3) de kinderen van de verzekeringnemer, (4) de erfgenamen van de verzekeringnemer. Na het overlijden van X ontstaat een geschil ontstaan over de vraag wie gerechtigd is tot de uitkering. De rechtbank oordeelde dat de uitkering in de nalatenschap van X is gevallen, omdat X zichzelf als begunstigde van de uitkering wilde aanmerken. Het hof vernietigt die uitspraak. Artikel 7:967 lid 1 sub b BW bepaalt dat, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de aanwijzing van een begunstigde vervalt indien hij overlijdt voordat een uitkering waarop de aanwijzing betrekking had, opeisbaar is geworden. Deze bepaling moet aldus worden verstaan, zo stelt het hof, dat wanneer de verzekeringnemer naast zichzelf geen opvolgende begunstigden heeft aangewezen, of in het geheel geen begunstigden heeft aangewezen (de zogenaamde blanco polis), in die gevallen sprake is van ‘een andere bedoeling’ en de uitkering aan hemzelf toekomt en in zijn nalatenschap valt. Zijn er wel opvolgende begunstigden aangewezen, zoals in dit geval, dan doet die situatie zich niet voor. Indien zou komen vast te staan dat X, voorafgaande aan het insturen van het aanvraagformulier, van plan was de beide kinderen uit zijn relatie met A uit te sluiten van de uitkering, betekent dat evenwel niet dat dit van doorslaggevende invloed is op de uitleg die aan de begunstigingsbepaling moet worden gegeven. Bij de uitleg van de begunstigingsbepaling gaat het immers om de overeenkomst tussen X enerzijds en de verzekeraar anderzijds. Van belang is daarbij de inhoud van de begunstigingsbepaling en de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars gedragingen en verklaringen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. In de relatie tussen X en de verzekeraar is het ondertekende aanvraagformulier de enige verklaring van X. Deze verklaring houdt niets anders in dan de standaard begunstigingsbepaling, zodat de verzekeraar redelijkerwijs ook niets anders kon doen dan de standaard begunstigingsbepaling in de polis te verwerken. Of aan het aankruisen van de standaard begunstigingsbepaling in het aanvraagformulier eventueel een onjuist advies aan X ten grondslag heeft gelegen, is in dit verband niet relevant: het gaat om zijn uiting tegenover de verzekeraar. Als X had willen bewerkstelligen dat de uitkering in zijn nalatenschap zou vallen, had hij in het aanvraagformulier zijn nalatenschap als begunstigde kunnen aanmerken, dan wel op andere wijze de door hem gewenste afwijking van de standaard begunstiging kunnen aangeven. Gelet op de door hem doorgevoerde wijziging van de begunstiging bij een andere verzekering, was X van een en ander op de hoogte. De consequentie is dat als begunstigden aangemerkt dienen te worden de kinderen van X zonder onderscheid, derhalve zowel de kinderen uit zijn relatie met A als de kinderen uit zijn relatie met B.