REP 2012, afl. 1 - Sign. - Ongeoorloofde verhuizing?
Aflevering 1, gepubliceerd op 01-02-2012 Is sprake van ongeoorloofde overbrenging door de vader nadat in hoger beroep de toestemming aan de moeder om te verhuizen is onthouden, terwijl aan de in eerste aanleg verleende toestemming uitvoering was gegeven? Vaststaat dat de minderjarigen, voorafgaande aan hun vertrek met de moeder naar Spanje (eind maart 2010), hun gewone verblijfplaats bij partijen in Nederland hadden. In geschil is allereerst of de gewone verblijfplaats van de minderjarigen is gewijzigd in Spanje door hun verblijf aldaar gedurende de periode van eind maart 2010 tot 28 februari 2011. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen met de verhuizing naar Spanje eind maart 2010 naar dit land is verplaatst en dat het centrum van hun bestaan vanaf de verhuizing tot het moment van de overbrenging door de vader van de minderjarigen naar Nederland in dit land gelegen was. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking de door de moeder gestelde intentie en haar gedragingen. Immers, nadat door Rechtbank ’s-Gravenhage bij (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beschikking van 25 maart 2010 aan de moeder vervangende toestemming is verleend om per 28 maart 2010 met de minderjarigen te verhuizen naar Spanje, is zij eind maart 2010 op rechtmatige wijze met de minderjarigen naar Spanje verhuisd. Het betrof een vertrek naar Spanje voor onbepaalde duur, dat in alle rust door de moeder is voorbereid. Deze duur leidt, in combinatie met de overige feiten en omstandigheden, zoals het hebben van de Spaanse nationaliteit, de familiaire en sociale betrekkingen van de moeder in Spanje, het feit dat de moeder verhuisd is in verband met een baan als arts in Spanje en zij als zodanig aldaar is gaan werken, de leeftijd van de minderjarigen en hun band met Spanje, hun kennis van de Spaanse taal, de aanwezigheid van naaste familieleden van de moeder in de woonomgeving in Spanje en ook het feit dat de minderjarigen aldaar naar een opvang gingen, tot de conclusie dat de minderjarigen onmiddellijk voorafgaande aan hun overbrenging naar Nederland, hun gewone verblijfplaats in Spanje hadden. De vraag of het verblijf in Spanje van de moeder en de minderjarigen voor onbepaalde duur op enig moment de gezamenlijke intentie van partijen is geweest en of dit al dan niet de intentie van de vader is geweest, doet aan het vorenstaande niet af. Tevens dient voorbij te worden gegaan aan de stellingen van de vader met betrekking tot het verblijf van de minderjarigen bij hem in Nederland in de periode vanaf april 2010 tot het moment van hun overbrenging naar Nederland, nu dit niet afdoet aan de intentie van de moeder en de uitvoering daarvan met betrekking tot de woonplaats van de minderjarigen in Spanje. Het verblijf van de minderjarigen bij de vader in Nederland vond plaats in het kader van een voorlopige, door partijen in onderling overleg vastgestelde, contactregeling, Dit toont slechts aan dat de vader in deze periode daadwerkelijk een (grote) rol is blijven spelen in het leven van de minderjarigen.