Aflevering 2

Gepubliceerd op 1 maart 2012

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2012, afl. 2 - Art. – ... Acht, Negen, Tien! Ik kom! Boek 10 BW is in werking getreden

Aflevering 2, gepubliceerd op 25-03-2012 geschreven door Dr. I. Curry-Sumner
Boek 10 BW is op 1 januari 2012 in werking getreden. In dit korte overzichtsartikel wordt aandacht besteed aan de structuur en inhoud van Boek 10 BW, alsmede de verschillen ten opzichte van de situatie vóór 1 januari 2012. Daarna zal kort aandacht worden geschonken aan de aspecten die niet in Boek 10 zijn geregeld, vooraf aan een aantal korte concluderende opmerkingen.

REP 2012, afl. 2 - Art. – Het nieuwe tijdstip van ontbinden

Aflevering 2, gepubliceerd op 25-03-2012 geschreven door Mr. C.M.C.J. van der Sprong
Op 1 januari 20121 is de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen in werking getreden. Een voor de echtscheidingspraktijk belangrijk novum betreft het eerdere tijdstip van ontbinding van de gemeenschap van goederen.

REP 2012, afl. 2 - Art. – Post uit Den Haag

Aflevering 2, gepubliceerd op 25-03-2012 geschreven door Mr. F. van den Barselaar MFP
Op 6 februari 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief gezonden naar de Tweede Kamer.1 In deze bijdrage ga ik in op de brief en op het onderzoek dat thans loopt voor defiscalisering van de partneralimentatie.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Aanslag schenkbelasting van 18 miljoen voor 2-jarige dochter

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De vader heeft een trust naar het recht van de staat New York opgericht. In de Trust Agreement is onder meer bepaald dat de dochter eerst recht op het vermogen krijgt op haar 18e levensjaar (in 2017), als zij een testament kan maken, danwel op haar 21e levensjaar (in 2020), als zij voor het eerst een actueel en afdwingbaar recht van 2% per jaar op het trustvermogen had. Op haar 50e jaar zal het hele vermogen aan haar zijn uitgekeerd. De belastinginspecteur stelt zich op het standpunt dat de trust een afgezonderd particulier vermogen is in de zin van artikel 2.14a lid 2 Wet IB 2001, dat op grond van lid 1 aan de vader wordt toegerekend. De vader bestrijdt niet dat sprake is van een afgezonderd particulier vermogen, maar stelt zich op het standpunt dat op grond van de toerekeningsregels van artikel 2.14a Wet IB 2001 er per saldo geen vermogen aan hem wordt toegerekend, zodat er geen schenkbelasting is verschuldigd. Volgens de rechtbank verkreeg de dochter op het moment dat het trustvermogen werd ingebracht een concreet juridisch afdwingbaar recht op het totale trustvermogen. Dat die aanspraken op dit moment nog niet opeisbaar zijn, doet daar niet aan af. Het is voldoende dat vast staat dat die aanspraken in de toekomst opeisbaar zijn. Dat op dit moment onzekerheid bestaat over de waarde van het trustvermogen ten tijde van de uitkeringen, zodat nu nog niet bekend is wat het bedrag van de op een percentage van het trustvermogen vastgestelde uitkeringen zal zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. De rechter laat de aanslag schenkbelasting van € 18 miljoen in stand.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Adoptie na draagmoederschap

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
B en de Indiase draagmoeder hebben op 22 juni 2009 een draagmoedercontract gesloten. De draagmoeder is via IVF (plaatsing van embryo’s ontstaan uit eicellen van een onbekende donor en zaadcellen van B) zwanger geworden van de kinderen. De draagmoeder heeft de kinderen nooit verzorgd of opgevoed en verblijven sinds geboorte in het gezin van A en B. A en B wonen sinds juli 2008 samen. A heeft de Nederlandse nationaliteit, B en de kinderen hebben de Britse nationaliteit. Uit het tussen B en de draagmoeder gesloten draagmoedercontract blijkt dat de ‘confirming party’ niet de echtgenoot, maar een broer van de draagmoeder is. B heeft een rechtshandeling verricht zodat hij op de Indiase en de Britse geboorteakten van de kinderen als juridisch vader is vermeld. Op grond van artikel 10:101 lid 1 BW jo. artikel 10:100 BW worden in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld, neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, in Nederland van rechtswege erkend. Dit is niet geval indien daaraan geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan of de erkenning kennelijk in strijd is met de openbare orde. Erkenning is in strijd met de openbare orde indien (artikel 10:101 lid 2 BW): - deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd is tot erkenning van het kind; - wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten die het toepasselijke (in casu: het Indiase) recht stelt, of: - indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft. B heeft de Britse nationaliteit en de draagmoeder heeft ingestemd met het ouderschap van B. Voorts is niet gebleken van een schijnhandeling. Derhalve dient de door B verrichte rechtshandeling, waardoor hij naar Brits recht juridisch vader is geworden van de kinderen, te worden erkend. Op grond van artikel 1:228 lid 1 sub g BW kan A de kinderen slechts adopteren indien uitsluitend B het gezag heeft over de kinderen. In dit geval is ook de draagmoeder van de kinderen belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot adoptie af. De rechtbank verwijst naar Hof Den Haag 22 oktober 2003 (LJN AN7583), waarin als volgt is overwogen: ‘In het onderhavige geval is, naar het oordeel van het hof, aan dit principe voldaan, ook al heeft de vader nog het gezag. Immers, de vader geeft kennelijk op geen enkele wijze invulling aan het ouderlijk gezag en stemt onvoorwaardelijk in met de beoogde adoptie: hij kan en wil het kind niet verzorgen en opvoeden. Met deze instemming geeft hij aan dat hij ook in de toekomst geen inhoud aan het ouderlijk gezag wenst te geven. Niet is gebleken dat hij zijn toestemming onvrijwillig heeft gegeven, of dat hij zich niet volledig bewust is geweest van de consequenties van zijn instemming en het adoptieverzoek. (…) Gelet op het oordeel van het hof dat aan de achterliggende gedachte van artikel 1:228 lid 1 onder g BW is voldaan, houdt het hof het ervoor dat dit gezag van de vader eindigt op een tijdstip gelegen vlak voor het moment dat de adoptie in Nederland een feit is, zodat op voldoende wijze aan het vereiste van artikel 1:128 lid 1 onder g is voldaan.’ De rechtbank oordeelt dat in casu niet aan voornoemde voorwaarde voorbij kan worden gegaan, aangezien geen sprake is van impasse waardoor nimmer aan dit vereist voldaan zou kunnen worden. Gezamenlijk gezag kan beëindigd worden indien de omstandigheden gewijzigd zijn (artikel 1:253n BW). Volgens de rechtbank is daarvan in dit geval sprake: de kinderen verbleven in India bij de draagmoeder tijdens het ontstaan van haar gezag en verblijven nu in Nederland. De rechtbank kan slechts bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:253c BW). Volgens de rechtbank moet het in het belang van de kinderen noodzakelijk worden geacht dat B met het eenhoofdig gezag wordt belast. De draagmoeder heeft, door het ondertekenen van het draagmoedercontract, uitdrukkelijk afstand gedaan van de kinderen. Dit blijkt met name uit de volgende passage uit de overeenkomst: ‘She is fully aware that after birth of the child, wether single or twins or triplets, she will have no right or authority over and in respect of the child and that she shall handover the child to the Intended Father.’ Daarnaast overweegt de rechtbank dat – nu de draagmoeder in India verblijft en de kinderen in Nederland – niet te verwachten is dat de draagmoeder in de toekomst op enigerlei wijze invulling zal geven aan het ouderlijk gezag. Bovendien hebben B en de draagmoeder geen contact, zodat een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening niet mogelijk is. De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van eenhoofdig gezag aan B toe. Adoptie kan slechts worden uitgesproken indien de beslissing waarbij B alleen met het gezag over de kinderen wordt belast onherroepelijk zal zijn geworden. De rechtbank houdt in dat licht deze beslissing aan. De rechtbank heeft reeds overwogen dat het adoptieverzoek voor toewijzing gereed ligt aangezien aan de voorwaarden neergelegd in artikel 1:227 en 1:228 BW is voldaan.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Adoptie van Angolese kinderen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De oom heeft de rechtbank verzocht de adoptie van de twee minderjarige kinderen uit te spreken. De kinderen zijn in 2007 naar Nederland gereisd zonder machtiging tot voorlopig verblijf. Zij hebben vervolgens een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. De Stichting Nidos heeft de tijdelijke voogdij over de kinderen gekregen. De oom van de kinderen heeft sinds 2008 een pleegcontract met de stichting. De asielaanvragen zijn in 2008 onherroepelijk afgewezen. Niet de Wet opneming buitenlandse kinderen (Wobka), maar de Wet conflictenrecht adoptie (WCAd) is op het onderhavige geval van toepassing, aangezien de kinderen niet met het oog op adoptie maar op het verkrijgen van asiel naar Nederland zijn gekomen. Dit brengt met zich mee dat het Nederlands recht van toepassing is op het adoptieverzoek (artikel 3 WCAd). Een uitzondering geldt met betrekking tot de toestemming, de raadpleging of voorlichting van de ouders van het kind, waarop het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit van toepassing. In dit geval betreft dit het Angolese recht. Aangezien de kinderen, die vanaf 2008 deel uitmaken van het gezin van de oom, (1) verklaard hebben de oom als hun vader te beschouwen, (2) de Nederlandse taal goed beheersen, (3) in Nederland naar school gaan en (4) hun toekomst in Nederland ligt, oordeelt de rechtbank dat het in het belang van de kinderen is dat de juridische situatie wordt afgestemd aan de feitelijke situatie. De vader is in 2001 in Angola geëxecuteerd, zo blijkt uit de verklaring van een militair. De oom heeft voorts verklaard dat hij vanaf 2001 geen contact meer heeft gehad met de moeder. De oom heeft via het Rode Kruis tevergeefs contact gezocht met de moeder. De stichting heeft ook een zoekactie op touw gezet, evenzeer zonder succes. De rechtbank stelt vast dat de door de oom en de stichting verrichte zoekacties summier van aard zijn. Echter, nu sedert 2001 niets meer van de ouders vernomen is, staat vast dat zij – zelfs indien zij nog in leven zouden zijn – geen blijk hebben gegeven van het nemen van enige verantwoordelijkheid ten aanzien van de kinderen. De rechtbank oordeelt dan ook dat in dit geval in de toekomst redelijkerwijs niets meer van de ouders te verwachten valt. Op grond van artikel 214 lid l van het Angolees familierecht kan de toestemming van de ouders vervangen worden door toestemming van de grootouders, meerderjarige broers en zussen, oom en tantes van het kind. In dit geval is het adoptieverzoek ingediend door de oom van de kinderen. Volgens de rechtbank is daarmee voldaan aan het vereiste van toestemming conform Angolees recht. Ten aanzien van het vereiste dat de ouders niet langer gezag hebben over de kinderen, oordeelt de rechtbank dat (nu sinds 2001 niets meer van de ouders vernomen is) de feitelijke situatie gelijkgesteld kan worden met de situatie waarin de ouders geen gezag hebben over de kinderen. De rechtbank wijst het adoptieverzoek van de oom toe.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Advies RvS uit over wetsvoorstel beperking export kinderbijslag

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) heeft op 14 december 2011 advies uitgebracht over het wetsvoorstel over de wijziging van enkele socialezekerheidswetten. Deze wetten worden gewijzigd in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie. Het voorstel beëindigt het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget voor kinderen die buiten de EU, de EER en Zwitserland wonen. De regering kondigt tevens aan de verdragen die nu nog de export van kinderbijslag regelen binnen twee jaar aan te passen of desnoods op te zeggen, als het andere land niet aan wijziging wil meewerken. Het advies van de RvS is op 2 februari 2012 openbaar gemaakt. Op dit moment bestaat er recht op kinderbijslag in het buitenland als de verzekerde in Nederland woont of onder de Nederlandse loonbelasting valt. Het kind moet dan wel in een land wonen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten dat de export van uitkeringen en de controle daarop regelt. De regering wil geen kinderbijslag meer exporteren naar landen buiten de EU. De RvS wijst erop dat Nederland op grond van het internationale recht in beginsel geen plicht heeft om kinderbijslag in stand te houden. Wel interpreteert zij het voorgestelde overgangsrecht, dat geldt in geval van een opzegging van een verdrag, als een voorschot op het niet meewerken van verdragspartners aan zo’n opzegging. De RvS vraagt of het nodig is nu al rekening te houden met de mogelijkheid dat een of meer landen niet gaan meewerken en of dit bijvoorbeeld geen gevolgen voor de diplomatieke verhoudingen heeft. Nederland heeft met ongeveer veertig landen verdragen gesloten die export van kinderbijslag naar het buitenland mogelijk maken. In een aantal verdragen is niet de uitdrukkelijke mogelijkheid tot stopzetting van export van kinderbijslag opgenomen, maar vormt tegelijkertijd de tekst van het verdrag ook geen belemmering om tot stopzetting van export over te gaan. De regering is van oordeel dat ook in die gevallen de export van kinderbijslag zonder verdragswijziging kan worden stopgezet. De RvS wijst erop dat eerder wel door de regering is bekendgemaakt dat in de desbetreffende landen op grond van die verdragen recht op kinderbijslag bestaat. In verband daarmee adviseert de RvS in de toelichting een nadere analyse van de desbetreffende verdragen op te nemen. Dit geldt tevens voor het verdrag met Turkije. De EU heeft zogeheten associatieverdragen gesloten met Marokko, Tunesië, Algerije en Israël, en zogeheten stabilisatie- en associatieovereenkomsten met Kroatië en Macedonië. De EU is bezig om met deze landen afspraken te maken over de coördinatie van sociale zekerheid. Die afspraken gaan ook over de export van uitkeringen. Hoewel die afspraken nog niet gereed zijn, is de voorbereiding zo ver gevorderd dat Nederland volgens het Europese recht nu al rekening moet houden met het Europese beleid. De RvS adviseert met de instellingen van de EU samen te werken.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Afspraak over voortgezette bewoning achterblijvende partner was waardedrukkend voor erfenis

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
M is eigenaar van een woning. Na het overlijden van zijn echtgenote gaat M samenwonen met V. In 2003 overlijdt M. Vóór zijn overlijden maakt hij met zijn twee zoons (zijn enige erfgenamen) de afspraak dat V na zijn overlijden gratis in de woning mag blijven wonen. De waarde van de woning bedraagt op de sterfdatum van M € 450.000. De zoons nemen in hun aangifte successierecht (thans erfbelasting) een waardedrukkende factor van 20% in aanmerking in verband met de voortgezette bewoning van V. Daarbij gaan zij, conform de tabellen van de Successiewet, uit van een gemiddelde resterende levensverwachting van 4,1 jaar van V. De belastinginspecteur gaat echter uit van de vrije verkoopwaarde van de woning. De rechtbank stelt de inspecteur (op basis van HR 6 april 2007, LJN AX0771) in het gelijk. De zoons gaan daarop in hoger beroep. Volgens hen is er sprake van een door M opgelegde last, waarvan de waarde in mindering moet komen op de waarde van de erfrechtelijke verkrijgingen. Het hof hecht geloof aan de verklaringen van de zoons en ook dat V deze (als derdenbeding te kwalificeren) afspraak vóór het overlijden van M had aanvaard. Voor de berekening van de omvang van de erfrechtelijke verkrijgingen door de zoons moet de woning in vrij opleverbare staat worden gewaardeerd, met inachtneming van een waardedrukkende factor. Het hof berekent de waardedrukkende factor volgens de regels van de Successiewet op 18% van de waarde in vrij opleverbare staat.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De man verzoekt om samen met de vrouw het ouderlijke gezag te gaan uitoefenen ex artikel 1:253c BW en te bepalen dat het kind hoofdverblijf bij hem zal hebben. Beide verzoeken worden afgewezen. Partijen zijn in feite niet in staat tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, kunnen in gezamenlijk overleg geen beslissingen van enig belang over het kind nemen en zijn ook niet in staat om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Er is onvoldoende grond voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Partijen wordt dringend geadviseerd om in het belang van hun kind met deskundige hulp te streven naar verbetering van de situatie. Gewezen is op mediation en op het volgen van het ONS-traject van Elker.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Alimentatie en PGB

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Moeder ontvangt inkomsten uit een persoonsgebonden budget, dat aan zoon is toegekend. Het hof stelt voorop dat het PGB van de zoon bestemd is voor het inkopen van zorg en daarom voor hem geen inkomen als bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting vormt. Het hof is echter, anders dan de vrouw, van oordeel dat het salaris dat de vrouw vanuit dit PGB ontvangt wel degelijk als inkomen dient te worden aangemerkt. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat sprake is van een vergoeding voor door de vrouw ten behoeve van de zoon verrichte arbeid, die blijkens de aangifte IB 2009 ook aan de Belastingdienst wordt opgegeven als inkomen uit arbeid. Nu de ontvangen vergoeding in beginsel ter vrije besteding van de vrouw staat, is er dan ook geen enkele reden om hiermee bij de berekening van de draagkracht geen rekening te houden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Behoeftevaststelling, waarbij de kinderbijslag buiten schot blijft

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Kinderalimentatie. Behoeftevaststelling. Uitgegaan wordt van een mogelijk te realiseren bedrijfsresultaat. De hypotheekrente ten aanzien van de voormalige echtelijke woning wordt boven de streep voor de helft meegenomen, omdat ieder van partijen voor de onverdeelde helft eigenaar is. Aangetoonde pensioenleemte. De kosten van omgang worden niet meegenomen, omdat de kinderen bij beide ouders ongeveer evenveel tijd doorbrengen. Beide partijen hebben voldoende draagkracht. Omdat zij in feite ieder de helft van de kosten van verzorging en opvoeding op zich nemen, wordt de bijdrage in voormelde kosten op nihil bepaald.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Beoordeling of erkenning reeds heeft plaatsgevonden

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De (Gambiaanse) moeder en de (Nederlandse) man hebben elkaar negen jaar geleden in Gambia leren kennen en onderhouden een vriendschappelijke relatie. De moeder is zwanger geworden naar aanleiding van een gewelddadige verkrachting. De man heeft toegezegd het kind te zullen onderhouden en te verzorgen. De moeder is in Nederland bevallen en heeft het kind bij de burgerlijke stand aangegeven. Het geboortefeest heeft – in aanwezigheid en op kosten van de man – in Gambia plaatsgevonden. De moeder verblijft regelmatig in Nederland bij de man en de man regelmatig bij de moeder in Gambia. Wanneer het kind (met het oog op een kort verblijf in Nederland) een eigen paspoort nodig heeft, vindt de moeder de heer X bereid zijn achternaam aan het kind te geven, zodat het kind in Gambia geregistreerd kan worden (hetgeen noodzakelijk is om aldaar een paspoort aan te kunnen vragen). De man wenst het kind te erkennen zodat het kind zijn erfgenaam wordt en hij voor het kind kan zorgen indien de moeder zou komen te overlijden. Daarnaast zou erkenning bevestiging van de band tussen beiden inhouden. Volgens de ambtenaar is echter – door de registratie van X als vader – het juridische vaderschap reeds vastgelegd. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 4 WCA Gambiaans recht van toepassing is. Op grond van deze bepaling dienen de voorwaarden van erkenning door X bepaald te worden door het recht van de staat waarvan X de nationaliteit heeft, dan wel – indien erkenning niet (meer) mogelijk is volgens dat recht – van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, dan wel de staat waarvan het kind de nationaliteit heeft, dan wel van de staat van de gewone verblijfplaats van X. Op grond van artikelen 7 en 39 IVRK heeft het kind er belang bij dat de vraag of erkenning heeft plaatsgevonden aan de hand van een toetsbaar rechtsstelsel en getoetst is. De rechtbank zoekt bij de beantwoording van voornoemde vraag aansluiting bij het Engelse recht, aangezien het Gambiaanse rechtsstelsel een mix is van het Engelse en Islamitische recht en gewoonterecht en omdat het Gambiaanse internationale familierecht overeenkomt met het Engelse internationale familierecht. Volgens Engels recht wordt de vader van een kind in het geboorteregister genoemd op gezamenlijk verzoek van de ouders, dan wel door middel van een formele verklaring van een van de ouders waarin beide ouders het vaderschap bevestigen. De rechtbank overweegt dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, niet geoordeeld kan worden dat sprake is geweest van erkenning naar Engels recht. Aangezien voorts voldaan is aan de voorwaarden neergelegd in artikel 1:204 lid 1 sub c BW, overweegt de rechtbank dat het de man vrijstaat het kind te erkennen indien de moeder daartoe schriftelijk – dan wel bij het opmaken van de akte tot erkenning – toestemming verleent. De rechtbank geeft daarop de ambtenaar – gelet op het voorgaande in verband met de toestemming van de moeder – een voorwaardelijk bevel tot het opmaken van een dergelijke akte.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Berekening behoefte minderjarige als ouders niet hebben samengewoond

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De behoefte van een kind wordt, indien partijen met elkaar hebben samengeleefd, in beginsel bepaald aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen. Echter, nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen een kortdurende relatie hebben gehad en deze relatie naar het oordeel van het hof te weinig bestendig is om uit te gaan van een situatie waarbij partijen – met de minderjarige – in gezinsverband hebben samengeleefd, ziet het hof aanleiding om aan te sluiten bij de in de Tremanormen genoemde situatie waarbij partijen nimmer met elkaar hebben samengeleefd. De behoefte van de minderjarige wordt daarom berekend – zoals door de man verzocht – aan de hand van ieders inkomen, derhalve zowel het netto besteedbaar inkomen van de vrouw als het netto besteedbaar inkomen van de man, in die periode.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Berekening bijstandsnorm op basis van prijs Big Mac

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De Rechtbank Middelburg gebruikt de prijs van een Big Mac om de draagkracht van een man in Suriname te kunnen berekenen voor kinderalimentatie voor zijn kinderen in Nederland. Er kan namelijk niet worden uitgegaan van de Nederlandse bijstandsnorm. Daarvoor verschilt het levenspeil in Nederland te veel met dat van in Suriname. De man wijst de rechter echter op de zogeheten Big Mac Index. Die index is een rekenmethode die ontworpen is door The Economist, een respectabel financieel-economisch weekblad uit Groot-Brittannië. Deze methode gaat ervan uit dat een Big Mac over de hele wereld evenveel waard is. Een Big Mac is immers in elk land hetzelfde ‘mandje’ met dezelfde producten: brood, vlees, groente, verpakking, arbeid en energie. Dit product geeft een redelijke doorsnee van het prijsniveau in de economie. De man rekent de bijstandsnorm van Nederland om naar een Surinaams bedrag dat dezelfde waarde vertegenwoordigt, gebaseerd op de verschillen in levensstandaard in beide landen. Een Big Mac kost in Suriname omgerekend € 2,47. In Nederland kost een Big Mac € 3,15, zodat het levenspeil in Suriname ongeveer twee derde van het levenspeil in Nederland bedraagt. De rechtbank gaat uit van de door de man aangevoerde Big Mac-methode, nu deze door de vrouw en de dochter onvoldoende gemotiveerd is betwist en de rechtbank niet onredelijk voorkomt. Op basis hiervan bepaalt de Middelburgse rechter de bijstandsnorm voor de man op twee derde van de bijstandsnorm in Nederland.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Beroep op afstand van de gemeenschap

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De man had voorhuwelijkse schulden. Bij de echtscheiding heeft de man verklaard deze schulden aan zichzelf te willen toedelen. De vrouw heeft afstand van de boedel gedaan (artikel 1:103 BW). De man stelt dat zij geen beroep meer kan doen op de afstand van de gemeenschap, omdat zij inboedelgoederen heeft meegenomen. Ook heeft zij, tegen de afspraak in, aanspraak op alimentatie gemaakt. De vrouw dient volgens de man de helft van de schulden voor haar rekening te nemen. De vordering van de man wordt afgewezen, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich op de werking van artikel 1:107 BW beroept. De man gaat in hoger beroep. Het hof stelt vast dat de vrouw op 20 augustus 2003 afstand van de gemeenschap heeft gedaan. Haar vertrek uit de woning met medeneming van enkele inboedelgoederen heeft daarvóór plaatsgevonden, namelijk in juli 2003. Dit brengt mee dat artikel 1:107 lid 2 BW in het onderhavige geval niet van toepassing is. Van een ‘zich aantrekken van de goederen der gemeenschap’ als bedoeld in artikel 1:107 lid 1 BW kan uitsluitend sprake zijn indien de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden. Daarvan was in dit geval sprake, nu de echtscheidingsbeschikking op 21 mei 2003 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand en de vrouw daarna enkele inboedelgoederen heeft meegenomen naar haar huurwoning. In zoverre valt het handelen van de vrouw dus onder het bepaalde in artikel 1:107 lid 1 BW. Het hof acht, evenals de rechtbank, het beroep van de man op artikel 1:107 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het hof acht daarbij met name de volgende twee omstandigheden van belang: 1. de man heeft niet betwist dat de omstandigheid dat hij in 2003 vrijwel alle schulden voor zijn rekening nam, voor hem als voordeel had dat de gemeente geen verhaal op hem zou nemen voor de door de gemeente aan de vrouw verstrekte bijstandsuitkering. Hierdoor konden de schulden sneller worden afgelost dan anders het geval zou zijn geweest. Dat was mede in het belang van de man, nu hij destijds inkomsten uit arbeid had en de vrouw aangewezen was op een bijstandsuitkering; 2. de man heeft niet betwist dat de vrouw, indien de man al in 2003 haar afstand van de gemeenschap zou hebben aangevochten, een beroep had kunnen doen op de schuldsaneringsregeling, hetgeen voor de vrouw weinig gevolgen zou hebben gehad, omdat zij toch al van een uitkering op bijstandsniveau moest rondkomen. Indien de schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn verklaard op de vrouw, had omstreeks 2006 aan haar een schone lei kunnen zijn verleend, waardoor zij nu schuldenvrij zou zijn geweest. Gelet op deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de vrouw op een onaanvaardbare wijze zou worden benadeeld indien zij thans, vele jaren na de echtscheiding en terwijl zij thans een inkomen uit arbeid heeft, aan de man ter zake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap alsnog € 43.806,42 zou moeten voldoen. De vrouw zou hierdoor aanzienlijk slechter af zijn dan in de situatie waarin zij destijds niet, mede ten behoeve van de man, afstand van de gemeenschap zou hebben gedaan. Ook zou de man een ongerechtvaardigd voordeel in de schoot geworpen krijgen, indien hij thans een vordering op de vrouw ten bedrage van € 43.806,42 geldend zou kunnen maken. De man heeft immers niet betwist dat hij reeds het voordeel heeft genoten dat op hem geen bijstandsverhaal heeft plaatsgevonden, althans dat hij geen partneralimentatie heeft hoeven te voldoen, omdat hij de schulden voor zijn rekening nam. Daarbij heeft de man niet betwist dat de schulden die hij voor zijn rekening heeft genomen, in ieder geval in relevante mate voorhuwelijkse schulden van hemzelf waren. De omstandigheid dat de vrouw zich wellicht niet aan de voorwaarden voor afstand van de gemeenschap heeft gehouden door voorafgaand aan het doen van de afstand enkele inboedelgoederen mee te nemen naar haar huurwoning doet daar niet aan af. De vrouw heeft gemotiveerd gesteld dat zij slechts enkele onbeduidende inboedelgoederen met een beperkte waarde heeft meegenomen. In het licht hiervan acht het hof het door de man daaraan verbonden rechtsgevolg (namelijk een vordering op de vrouw van ruim € 43.000) onaanvaardbaar. In het echtscheidingsconvenant staat slechts dat de vrouw geen aanspraak zou maken op partneralimentatie. Niet blijkt dat de vrouw geen aanspraak zou mogen maken op kinderalimentatie (een dergelijke afspraak zou overigens ook nietig zijn geweest). Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de vrouw zich ‘niet aan de afspraken heeft gehouden’ door kinderalimentatie te vorderen toen de man daarvoor voldoende draagkracht bleek te hebben. Ten overvloede overweegt het hof nog dat de afspraak tussen partijen niet anders worden opgevat dan als een meerzijdige rechtshandeling, inhoudende verdeling van de gemeenschap, in die zin dat vrijwel alle schulden aan de man werden toebedeeld (behalve enkele kleine persoonlijke schulden van de vrouw), waartegenover de man ook (vrijwel) alle activa van de gemeenschap zou ontvangen. De man heeft zelf ook gesteld dat partijen feitelijk al tot verdeling zijn overgegaan. Indien de vrouw al op grond van artikel 1:107 lid 1 BW jegens derden (schuldeisers van de gemeenschap) geen beroep zou kunnen doen op de door haar gedane afstand, laat dat onverlet dat zij op grond van de in het convenant neergelegde afspraak c.q. overeenkomst de man wél aan de in het convenant overeengekomen verdeling kan houden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Beroep op gewijzigde omstandigheden

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De verzochte wijziging van bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding en in die van levensonderhoud en studie wordt afgewezen. Geruime tijd na een nieuw huwelijk en de geboorte van een kind uit dat huwelijk dient de man een wijzigingsverzoek in. Dit kan niet alsnog tot een rechtens relevante wijziging van omstandigheden leiden. De wel toepasselijke wijziging betreft verandering van werk en inkomen. In de eerste periode is er geen sprake van een veranderde inkomenssituatie. In de periode daarna is onvoldoende komen vast te staan dat er een structurele en niet te herstellen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden. De behoefte van beide kinderen is niet gewijzigd. Het beroep op artikel 1:399 BW (matigingsbevoegdheid) wordt niet gehonoreerd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Beroep op hypotheekgarantie na scheiding

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het beroep op de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is vorig jaar flink toegenomen. In 2011 hebben zo’n 2000 huishoudens een beroep gedaan op de NHG na een gedwongen verkoop van het huis met verlies, tegen 1331 huishoudens in 2010. Echtscheiding is in de helft van de gevallen de oorzaak. Het toenemende beroep op NHG is grotendeels te verklaren door de prijsdaling van woningen. Dit verhoogt immers de kans dat bij verkoop de opbrengst van een woning lager is dan de resterende hypothecaire lening. Daarnaast is voor een deel sprake van een volume-effect, vanwege het feit dat de afgelopen jaren meer leningen met NHG zijn verstrekt. ‘Het belang van NHG als vangnet voor de financiële risico’s van het eigenwoningbezit is op dit moment groter dan ooit’, aldus Karel Schiffer, algemeen directeur van de NHG. Toch vindt hij dat het aantal aanspraken dat momenteel op NHG wordt gedaan erg meevallen, ‘zeker gezien de omvang van de kredietcrisis’. In totaal hebben 136.500 huishoudens de aankoop of verbetering van hun woning in 2011 gefinancierd met NHG. Dat is sinds de introductie van de hypotheekgarantie in 1995 het hoogste aantal garanties in een jaar. Dat blijkt uit cijfers van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Betaling aan trust voor ex-partner niet aftrekbaar als uitkering ex artikel 6.3 Wet IB 2001

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Op grond van artikel 6.3 lid 1 sub f Wet IB 2001 zijn aftrekbaar als onderhoudsverplichtingen: in rechte vorderbare periodieke uitkeringen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud. De bewijslast dat daarvan sprake is, rust op belanghebbende. Wil sprake zijn van een dringende morele verplichting, dan zal in ieder geval aannemelijk moeten zijn dat de ondersteunde een bijdrage voor levensonderhoud nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. De enkele stellingen van belanghebbende dat mevrouw X geen reserves had opgebouwd, omdat zij volledig door belanghebbende in Nederland was onderhouden en daarna haar leven in Australië volledig opnieuw op heeft moeten bouwen, zijn onvoldoende om – naar objectieve maatstaven – te kunnen concluderen dat sprake is van behoeftigheid van de zijde van mevrouw X. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen die zijn gedaan aan de trust ook feitelijk ten goede zijn gekomen aan mevrouw X. Zo is niet duidelijk of mevrouw X op enigerlei wijze gerechtigd is tot het vermogen van de trust en evenmin dat de trust verplicht is om (een) uitkering(en) toe te kennen aan haar. Belanghebbende heeft namelijk omtrent de trust geen nadere inlichtingen, zoals bijvoorbeeld de ‘trust deed’, verstrekt. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat mevrouw X behoeftig is en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de aan de trust uitgekeerde bedragen aan haar ten goede komen, maakt het niet uit of er in het onderhavige geval sprake is van een afkoopsom of een uitkering uit een reeks. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een uitkering als bedoeld in artikel 6.3 Wet IB 2001. Het gelijk is aan de inspecteur.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Bewijs dat vrouw heeft ingestemd met stopzetting betaling partneralimentatie

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de man aan de vrouw heeft meegedeeld dat hij, gelet op de brief van 29 november 2006 van de gemeente, met ingang van 1 januari 2007 stopt met het betalen van een bijdrage in haar levensonderhoud. Niet is gebleken dat de vrouw met zoveel woorden hiermee heeft ingestemd. Zij heeft de man kennelijk wel laten weten dat zij zich niet kon voorstellen dat hij niet meer hoefde te betalen. Zij heeft naar haar zeggen bij de gemeente geïnformeerd of dat juist was, maar heeft vervolgens tot 18 augustus 2010 geen maatregelen getroffen tot inning van de partneralimentatie die de man haar in haar visie nog verschuldigd was. Naar haar zeggen heeft zij dat onderwerp laten rusten, omdat zij op dat moment bezig was met de start van een eigen bedrijf via het re-integratieproject bij de sociale dienst en later op de partneralimentatie zou terugkomen. Niet is gebleken dat zij de man daarvan op de hoogte heeft gesteld of dat de man dat anderszins wist. Dat de vrouw gedurende een periode van ruim drieënhalf jaar geen aanspraak maakt op partneralimentatie, omdat zij eerst andere zaken wil regelen, terwijl het bij partneralimentatie nu juist gaat om een periodieke bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud waaraan zij gelet op haar eigen stellingen behoefte moet hebben gehad, maakt haar betwisting van de stelling van de man onaannemelijk. Het hof oordeelt dat tegenover de betwisting daarvan door de wederpartij niet is komen vast te staan dat, zoals de man stelt, luid en duidelijk aan de orde is geweest dat hij geen partneralimentatie meer betaalde en dat de vrouw daarmee heeft ingestemd, en ook niet dat de vrouw, zoals zij stelt, de man vaak heeft aangesproken op de betaling van partneralimentatie. Op grond van het voorgaande is het hof wel van oordeel dat de man, op wie de bewijslast van zijn stelling rust, is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de vrouw ermee heeft ingestemd dat hij met ingang van 1 januari 2007 stopt met het betalen van een bijdrage in haar levensonderhoud, althans dat hij dat uit haar verklaringen en gedragingen redelijkerwijs mocht afleiden, behoudens tegenbewijs. Het hof stelt de vrouw in de gelegenheid tegenbewijs van deze stelling te leveren.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Ter zitting heeft de vrouw te kennen gegeven dat partijen destijds hebben afgesproken af te zien van alimentatie om zo snel mogelijk los van elkaar te komen en financieel onafhankelijk van elkaar te zijn, hetgeen de man heeft bevestigd. De vrouw heeft tevens aangegeven dat zij ervan op de hoogte was dat de man op dat moment een inkomen van € 2.500 netto per maand genereerde. Gebleken is dat de vrouw tijdens het opstellen van het convenant geen dienstbetrekking had. In de jaren voorafgaand aan de echtscheiding was de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van partijen van toepassing en rustte op de vrouw in dat verband een sollicitatieverplichting. Desondanks heeft zij in die periode nagenoeg geen inkomsten uit arbeid genoten. Derhalve was het voor partijen – en met name ook de vrouw – niet zonder meer te verwachten dat de vrouw er in de toekomst in zou slagen door middel van inkomsten uit dienstbetrekking (volledig) in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof acht dan ook aannemelijk dat de vrouw ten tijde van het opstellen van het convenant wist dat de kans reëel was dat zij na de echtscheiding van een (bijstands)uitkering afhankelijk zou zijn. Nu partijen desondanks hebben afgesproken dat zij over en weer geen aanspraak op alimentatie zullen maken voor het geval de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na of vlak voor ontbinding van het huwelijk ten einde komt, is voorts aannemelijk dat partijen bij het opstellen van het convenant ten aanzien van de partneralimentatie bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gesteld of gebleken dat er na het sluiten van de overeenkomst omstandigheden zijn ingetreden die meebrengen dat de man ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet meer van toepassing is ten aanzien van partijen, maar naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewoordingen van het convenant dat partijen bij het opstellen van het convenant uitdrukkelijk rekening hebben gehouden met deze situatie. Dat het inkomen van de man is gestegen naar de vrouw stelt, rechtvaardigt evenmin wijziging van het convenant, nu deze stijging niet blijkt uit de overgelegde draagkrachtberekening van de man en de vrouw bij het opstellen van het convenant bovendien bekend was met de hoogte van het inkomen van de man van € 2.500 netto per maand en zij desondanks heeft afgezien van partneralimentatie. De omstandigheid dat de gemeente waar de vrouw onlangs naar toe is verhuisd haar heeft verzocht om een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie in te dienen en dat zij anders haar uitkering dreigt te verliezen, is daartoe eveneens onvoldoende. Naar het oordeel van het hof had de vrouw bij het sluiten van het convenant moeten begrijpen dat zich een dergelijke situatie kon voordoen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Bezwaar erfgenaam is verzoek nieuwe WOZ-beschikking

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het komt regelmatig voor dat in de loop van een jaar door erfgenamen een bezwaar wordt ingediend tegen de WOZ-waarde. De waarde is voor hen van belang voor de aangifte erfbelasting. Een dergelijk bezwaar kan worden gezien als een verzoek om een nieuwe WOZ-beschikking door de desbetreffende erfgenaam. Dat schrijft de Waarderingskamer in het WOZ Journaal. De nieuwe beschikking heeft als ingangsdatum de datum van overlijden van de erflater. Wanneer de waarde wordt verminderd, wordt dit in de uitspraak meegedeeld. Omdat het verzoek om een WOZ-beschikking en het bezwaar tegen de WOZ-waarde veelal tegelijk door de erfgenaam worden ingediend, geeft ook de gemeente vaak direct een inhoudelijke reactie, soms leidend tot een lagere WOZ-waarde. Dat is efficiënt en begrijpelijk voor de erfgenaam, aldus de Waarderingskamer. Het is wel belangrijk dat de gemeente zowel de WOZ-beschikking voor deze erfgenaam als de eventueel aangepaste waarde correct verwerkt in de WOZ-administratie. Alleen dan worden ze geleverd aan de Belastingdienst en aan het waterschap.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Beëindiging gezamenlijke gezag

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Beëindiging van het gezamenlijke ouderlijke gezag. De vrouw gaat het gezag voortaan alleen uitoefenen. De man heeft al jaren geen invulling aan het ouderlijke gezag gegeven, er was nauwelijks contact met de kinderen en ook geen onderlinge communicatie tussen de ouders. Klemcriterium.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Beëindiging gezamenlijk gezag

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Gezamenlijk gezag vereist dat de vader en de moeder in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Het hof stelt vast dat de ouders daartoe niet in staat zijn. De opvattingen van de ouders over de opvoeding van de minderjarige lopen zeer uiteen en het is hen na talloze pogingen niet gelukt om op één lijn te komen. Op dit moment lijkt de minderjarige de regie te hebben over haar opvoeding in plaats van de ouders. De minderjarige krijgt te veel ruimte om de ouders tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat zij volledig haar eigen gang kan gaan. Gebleken is bovendien dat de vader het gezag van de moeder ondermijnt, bijvoorbeeld door tegen de minderjarige te zeggen dat zij niet gedwongen kan worden om dingen te doen die zij niet wil en door de minderjarige op te halen als zij bij de moeder thuis problemen ervaart. De vader heeft de minderjarige voorts, zonder met de moeder te overleggen, ingeschreven bij een particuliere onderwijsinstelling. De minderjarige volgt daar momenteel onderwijs op havo-niveau, terwijl zowel de oude als de huidige school van de minderjarige heeft aangegeven dat de minderjarige dit niveau niet aankan. Blijkens het raadsrapport heeft de huidige school er bij de ouders op aangedrongen om, met het oog op de problematische omgang van de minderjarige met leeftijdsgenoten, te regelen dat de minderjarige ondersteuning van een psycholoog krijgt. De vader weigert hieraan zijn medewerking te verlenen. Gelet op voormelde omstandigheden acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en de moeder voortaan alleen te belasten met het gezag over de minderjarige.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Blijft mediation de eeuwige belofte of wordt het een volwassen markt?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Mediation werd in de jaren negentig van de vorige eeuw geïntroduceerd als veelbelovend geschilbeslechtingsinstrument. Sindsdien is de vraag naar mediation niet echt van de grond gekomen. Wel zijn er veel mediators tot de markt toegetreden. De markt is daardoor niet in evenwicht. De auteur schetst de groeiruimte voor mediation en doet aanbevelingen hoe die ruimte benut kan worden. De rol van de overheid acht zij daarbij vooralsnog beperkt. De beroepsgroep is eerst zelf aan zet.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Boedelgemachtigde moet rekening en verantwoording afleggen over nalatenschap

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
X en Y zijn gerechtigd tot een nalatenschap. In 2006 is X gevolmachtigd om Y te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap. Y start een procedure tegen X, waarin onder meer rekening en verantwoording met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap wordt gevorderd ‘onder het overleggen van de justificatoire bescheiden’. Volgens de rechtbank volgt uit artikel 3:173 BW dat iedere deelgenoot rekening en verantwoording kan vorderen van de deelgenoot die voor de anderen beheer heeft gevoerd. De volmacht die aan X is verstrekt, is in de verklaring van erfrecht nader gespecificeerd in die zin dat X zelfstandig bevoegd is om te beschikken over de nalatenschap. Aan deze beschikkingsbevoegdheid heeft X uitvoering gegeven door een woning van de erflater te vervreemden. Volgens de rechtbank is artikel 3:173 BW strikt genomen niet van toepassing, omdat deze bepaling slechts ziet op beheer en niet (tevens) op beschikkingshandelingen. Beschikken over een goed is echter een verdergaande bevoegdheid dan het beheer erover. Nu bij beheer reeds rekening en verantwoording moet worden afgelegd ingevolge artikel 3:173 BW en X mede in zijn positie als gevolmachtigde van Y als enige de beschikking had over alle relevante bescheiden, nodig om de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen, mag van X worden verlangd dat hij zich, gelet op hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, omtrent de behoorlijkheid van het door hem gevoerde vermogensrechtelijke beleid rechtvaardigt. Met het door Y gevorderde overleggen van de justificatoire bescheiden dient X volgens de jurisprudentie alles te verantwoorden, dat wil zeggen dat X inzicht moet geven in de ter zake dienende ontvangsten en uitgaven op de rekening(en) van de erflater met een behoorlijke verantwoording. Hiervoor is, behalve dat dit schriftelijk moet geschieden, geen bepaalde vorm voorgeschreven, hoewel de rekening overzichtelijk en behoorlijk gespecificeerd moet zijn eventueel voorzien van bescheiden c.q. rekeningafschriften ter ondersteuning van de op de rekening vermelde posten.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - CDA: ouders moeten langer belastingvrij kunnen schenken

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het CDA wil dat de leeftijdsgrens van kinderen aan wie ouders eenmalig belastingvrij een bedrag kunnen schenken, wordt verhoogd. Dat voorstel deed CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt op 15 februari in de Tweede Kamer. Nu kunnen ouders hun kinderen tot de leeftijd van 35 jaar eenmalig maximaal € 50.000 belastingvrij schenken. Die leeftijdsgrens zou dan 45 jaar worden. Het bedrag moet wel worden gebruikt voor de aankoop van een huis om de hypotheeklasten te drukken. Behalve een versoepeling van de leeftijdsgrens, wil Omtzigt dat het bedrag over meerdere jaren verspreid mag worden. Verder stelt hij voor dat ook grootouders kunnen schenken tegen een lager tarief.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - CU en SGP: onderzoek naar kosten echtscheiding

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De ChristenUnie en de SGP willen dat er een onderzoek komt naar de maatschappelijke kosten van echtscheiding. Dat blijkt uit vragen die beide partijen gesteld hebben aan minister Schippers van VWS. Zo’n onderzoek zou ertoe kunnen leiden dat de overheid meer investeert in beleid ‘in de preventieve sfeer’, ofwel het voorkomen van echtscheiding, denken CU en SGP. Het onderzoek door het kabinet zou duidelijk moeten maken welke stappen er de afgelopen tijd zijn genomen om ouders te ondersteunen die een echtscheiding willen voorkomen en of Centra voor Jeugd en Gezin op dit terrein cursussen of programma’s aanbieden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Cijfers ‘vergeten’ kinderen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Dicht bij huis, gewoon hier in Nederland, zijn er grote groepen vergeten kinderen die door een onveilige of instabiele thuissituatie op jonge leeftijd al heftige dingen hebben meegemaakt en (tijdelijk) opgroeien in sobere opvangcentra. Niet de plek waar een jong leven zou moeten starten. De meest recente cijfers (afkomstig van Jeugdzorg Nederland, Federatie Opvang en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers) leren dat er ruim 32.000 kinderen van 0 tot 18 jaar in Nederlandse opvangcentra verblijven. In 2010 werden 11.178 kinderen op advies van Jeugdzorg uit huis geplaatst. Ze verbleven in residentiële (24-uurs opvang) instellingen, omdat de thuissituatie te onveilig of te instabiel was. 4358 kinderen woonden in 2010 met hun moeders in blijfhuizen. Zij waren medeslachtoffer van huiselijk geweld of hebben dit zien gebeuren. 9082 kinderen werden in 2010 opgevangen en begeleid in dagopvangcentra, omdat de thuissituatie te instabiel was. Deze kinderen kampten met ontwikkelingsachterstanden of gedragsproblemen. 3584 kinderen verbleven in 2010 met hun ouder(s) in maatschappelijke opvangcentra, omdat moeder en/of vader bijvoorbeeld de kosten van hun huis niet (langer) kon dragen. 4059 kinderen hebben begin 2012 om verschillende redenen hun thuisland verlaten en verblijven met hun moeder en/of vader in asielzoekerscentra.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Consument kan rekeningen niet meer betalen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Nederlandse consumenten en bedrijven hebben een recordbedrag van € 6,3 miljard aan schulden openstaan bij incassobureaus. De bedragen bij consumenten staan steeds langer open en het bedrag dat de bureaus konden innen, nam door betalingsproblemen het laatste kwartaal van 2011 flink af. Dit blijkt uit op 11 februari gepubliceerde cijfers van de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso-ondernemingen (NVI). Bij de consumenten steeg het aantal openstaande dossiers met 7%. Het aantal nieuwe dossiers nam echter met 6% af. De dossiers die er zijn, staan dus steeds langer open. Het bedrag dat incassobureaus konden innen, is het vierde kwartaal van 2011 met 26% afgenomen. Het totaal van openstaande bedragen, bij zowel consumenten als bedrijven, lag eind 2011 op 6,3 miljard, een record. Het aantal dossiers is met 3,5 miljoen ook hoog, maar dit is vergelijkbaar met de stand in het laatste kwartaal van 2010.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Convenant en echtscheidingsbeschikking: gezamenlijk gezag van gewijsde?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Een tussen partijen in het kader van echtscheiding gesloten convenant wordt veelal ‘als opgenomen beschouwd’ in de echtscheidingsbeschikking meegenomen. Krijgt die beschikking vervolgens kracht van gewijsde omdat er geen rechtsmiddelen meer tegen kunnen worden ingesteld, dan rijst de vraag of ook aan het convenant kracht van gewijsde moet worden toegekend. Is het antwoord bevestigend, dan kan bijvoorbeeld een tussen partijen overeengekomen verdeling naderhand niet meer worden aangetast ex artikel 3:196 BW (dwaling, leidende tot een benadeling van een deelgenoot met meer dan één vierde). In de lagere rechtspraak is dat bevestigende antwoord enkele malen gegeven, recentelijk door de Rechtbank Roermond. Volgens de auteurs wijzen wet en literatuur echter in de richting van een ontkennende beantwoording. De auteurs gaan in op de status van het ‘als opgenomen beschouwde’ convenant voor het geval de beschikking kracht van gewijsde heeft verkregen. Achtereenvolgens bespreken zij: nut en noodzaak van het ‘als opgenomen beschouwd’ zijn van het convenant, lagere rechtspraak en wet en literatuur.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - De verkruimeling van het huwelijk

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De auteur constateert dat het instituut huwelijk aan erosie onderhevig is. Steeds vaker wordt vergeten dat het huwelijk een lotsgemeenschap is die meer is dan de particuliere wensen en bedoelingen van de echtgenoten. Als dit aspect echter in het gedrang komt bij met overheidsgezag beklede personen – zoals de ambtenaar van de burgerlijke stand, de rechter en de notaris –, dan kan men spreken van de verkruimeling van het huwelijk. Als de hiervoor genoemden zich strikter zouden opstellen, zou dit het huwelijk ten goede komen, aldus de auteur. Het afschaffen van het geregistreerd partnerschap acht hij een goede stap ter bescherming van het huwelijk.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - De ‘papieren’ schenking als schenking ter zake des doods in de notariële praktijk

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Op 9 december 2011 besliste de Hoge Raad dat de ‘papieren’ schenking dient te worden beschouwd als een schenking ter zake des doods in de zin van artikel 7:177 BW. Daarmee kwam een einde aan een langdurige discussie binnen de wetenschap. De auteur bespreekt de betekenis van dit arrest voor de notariële praktijk, ook in het perspectief van de aanpassingen van het huwelijksvermogensrecht per 1 januari jongstleden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Een kind per jaar te vondeling gelegd

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
In Nederland worden weinig kinderen te vondeling gelegd. Gemiddeld gaat het om één kind per jaar. Dat blijkt uit cijfers van de Raad voor de Kinderbescherming die sinds 2003 bijhoudt om hoeveel gevallen het gaat. In 2003 zijn vijf baby’s te vondeling gelegd, van 2004 tot 2012 waren het er in totaal vijf. De politie gaat in alle gevallen direct op zoek naar de moeder. ‘We vinden dat het kind het recht heeft om te weten wie zijn ouders zijn’, aldus een woordvoerder van de Raad voor de Kinderbescherming. Als de moeder bekend is, wordt bekeken of het op termijn mogelijk is de twee te herenigen. Het te vondeling leggen van een kind is strafbaar. In de praktijk gaat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging over. In een aantal gevallen is een moeder wel schuldig verklaard, maar zonder strafoplegging.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Eerste Kamer akkoord met Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De Eerste Kamer is akkoord gegaan met het voorstel (32 291) dat een effectievere gemeentelijke schuldhulpverlening als doel heeft. Een maatregel om dit te bereiken is het wettelijk inbedden van de taak van gemeenten inzake de integrale schuldhulpverlening. Dit betekent dat er niet alleen aandacht moet zijn voor het oplossen van de financiële problemen van een cliënt, maar ook voor omstandigheden die in verband kunnen staan met die problemen, zoals psychosociale factoren, relatieproblemen, de woonsituatie, de gezondheid, de verslaving of de gezinssituatie. Het voorstel (32 291) is op 30 juni 2011 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 7 februari 2012 als hamerstuk afgedaan.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Eerste Nederlandse site voor geadopteerden

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Er zijn inmiddels miljoenen websites, maar geadopteerden konden er tot dusver geen een vinden met én uitgebreide informatie over geadopteerd zijn én een platform voor het uitwisselen van ervaringen. Met Geadopteerdonline.nl komt hier verandering in. De website is een initiatief van de Fiom en de Stichting Adoptievoorzieningen; twee nauw samenwerkende organisaties die adoptienazorg bieden aan zowel adoptieouders als geadopteerden. De site wordt gesubsidieerd door het ministerie van VWS. In Nederland wonen ruim 50.000 geadopteerden. Meer dan 35.000 van hen zijn inmiddels volwassen. Zij blijken behoefte te hebben aan informatie over adoptie en het uitwisselen van ervaringen. Geadopteerdonline.nl biedt deze mogelijkheden, met onder meer informatie over landen van herkomst, wet- en regelgeving, zoeken naar je roots, activiteiten voor geadopteerden en boekentips. Het is ook mogelijk om ervaringsverhalen te lezen en in te sturen en om mee te discussiëren in het forum. Bovendien kunnen bezoekers van de site ook chatten en e-mailen met een hulpverlener.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Eerste ervaringen MST-CAN gepresenteerd

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het MST-CAN (Multi System Therapy Child Abuse and Neglect) behandelprogramma voor gezinnen waarin kindermishandeling en verwaarlozing plaatsvindt, loopt goed. Dat geldt ook voor de samenwerking met de ketenpartners en er zijn voldoende aanmeldingen. Op 27 januari presenteerde het Amsterdamse MST-CAN behandelteam zijn eerste ervaringen. In juni vorig jaar is de hoofdstad deze behandeling gestart voor gezinnen waarin kindermishandeling en verwaarlozing plaatsvindt. MST-CAN is een intensieve behandeling, die plaats vindt in de thuissituatie, voor gezinnen met kinderen tussen 6-17 jaar die onder een door de rechter opgelegde maatregel vallen, omdat er zorgen zijn over lichamelijke mishandeling of verwaarlozing van deze kinderen. Dit behandelprogramma is in de laatste fase om zich evidence based te mogen noemen. De behandeling is gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing, het verminderen van ouderlijke gedragingen die leiden tot misbruik en verwaarlozing, het terugdringen van misbruik en verwaarlozing, het verminderen van psychische klachten bij ouder en kind en het versterken van netwerk om het gezin heen. De behandeling duurt zes tot negen maanden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Erkenning Turkse adoptie

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het betreft hier kennelijk een zogenoemde binnenlandse Turkse adoptie, waartoe de mogelijkheid klaarblijkelijk voor de aspirant-adoptiefouders, in bezit van de Turkse nationaliteit, anders dan voor diegenen die niet in het bezit van de Turkse nationaliteit zijn, openstond. Niet gebleken is dat de Turkse procedure onregelmatigheden vertoont. Uit de Turkse adoptiebeschikking komt naar voren dat de biologische ouders de gevolgen van de adoptie begrijpen en accepteren. Bovendien blijkt uit de Turkse adoptiebeschikking dat de in acht genomen voorwaarden voor adoptie in Turkije grotendeels overeenkomen met de voorwaarden voor adoptie in Nederland, zoals genoemd in de artikelen 1:227 en 1:228 BW, en dat aan deze voorwaarden is voldaan. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de minderjarige en de aspirant-adoptiefouders dezelfde culturele achtergrond hebben. De minderjarige kan derhalve haar moedertaal blijven spreken, zij kan een band behouden met haar land van herkomst en vervreemding van de eigen cultuur, wat voor adoptiekinderen een probleem kan zijn, speelt in onderhavige zaak derhalve niet. Voorts is vast komen te staan dat de minderjarige reeds sinds september 2005 bij de aspirant-adoptiefouders in Nederland woont en dat zij in materieel en immaterieel opzicht goed voor de minderjarige zorgen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is voorts gebleken dat de minderjarige met toestemming van de Turkse autoriteiten sinds september 2005 in gezinsverband met verzoekers leeft en een band met hen heeft opgebouwd. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat de feitelijke verhoudingen worden bevestigd. Het hof heeft geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de goede trouw van verzoekers. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de vrouw in 2009 toestemming van de minister van Justitie heeft verkregen tot opneming ter adoptie van een eerste buitenlands kind.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Erkenning van de adoptie in Nederland op grond van artikel 5b RWN

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De vraag is of de beslissing waarbij de adoptie tot stand is gekomen, in Nederland kan worden erkend. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, aangezien die beslissing is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijf hadden en niet is gebleken dat aan die beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. De erkenning van de beslissing van de Indonesische rechter is voorts niet kennelijk in strijd met de openbare orde. In dit verband is van belang dat de biologische moeder kort na de geboorte afstand heeft gedaan van [verzoekster sub 2] en inmiddels is overleden, dat onbekend is wie haar biologische vader is en dat [verzoekster sub 2] feitelijk als pleegkind van [verzoeker sub 1] en [A] is grootgebracht. Het leeftijdsverschil tussen de adoptiefouders en [verzoekster sub 2] is bovendien niet zodanig groot dat dit aan de erkenning van de buitenlandse beslissing in de weg staat. Op 1 januari 2004 is artikel 5b RWN in werking getreden. Deze bepaling opent de mogelijkheid voor een minderjarige die afkomstig is uit een staat, zoals Indonesië, die niet is aangesloten bij het Haags adoptieverdrag 1993, om door adoptie het Nederlanderschap te verwerven. De rechtbank constateert dat aan de voorwaarden die aan die verkrijging in het eerste lid worden gesteld, is voldaan. De adoptie voldoet immers aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland, mogelijk nog bestaande familierechtelijke betrekkingen met de biologische moeder zijn door de adoptie definitief verbroken en de adoptiefvader is Nederlander.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Geen kwijtschelding kinderalimentatie

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden dan wel bedrog, alsmede dat de kwijtschelding van de achterstallige kinderalimentatie afhankelijk zou zijn van het vervullen van een tweetal (opschortende) voorwaarden, te weten inschakeling van gezinsbegeleiding en verbetering van de communicatie tussen partijen. Nu de moeder, op wie – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader – in beginsel de bewijslast rust van het bestaan van deze beide voorwaarden, geen bewijsaanbod heeft gedaan en het hof ook geen termen aanwezig acht haar ambtshalve bewijs op te dragen, kan van het bestaan van die voorwaarden niet worden uitgegaan. Gelet hierop wijst het hof het verzoek van de moeder met betrekking tot de kwijtschelding van de achterstallige kinderalimentatie af (LJN BV0533).

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Geen vervangende toestemming om kinderen op andere school te plaatsen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Verzoek tot (vervangende toestemming) tot plaatsing van de kinderen op een door de man gewenste basisschool wordt afgewezen, omdat dit niet in hun belang is en bovendien voor het oudste kind – dat het goed naar de zin heeft op een andere school – ook niet te begrijpen zou zijn. Partijen kunnen niet op een constructieve wijze met elkaar communiceren, maar zijn er desondanks wel in geslaagd om een goed lopende omgangsregeling te realiseren. Kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict en hebben dringend behoefte aan rust, duidelijkheid en stabiliteit. Partijen dienen al het mogelijke te doen om met deskundige hulp tot een betere situatie voor de kinderen te komen. Het ONS-traject van Elker wordt geadviseerd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Geschil hoofdverblijf

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de door de Raad voor de Kinderbescherming gesignaleerde belemmeringen tegen plaatsing van de dochter bij de vader, aan wijziging van het hoofdverblijf van de dochter in de weg staan. Het hof is er onvoldoende van overtuigd dat de vader in staat zal zijn de contacten tussen de dochter en de moeder en haar overige familieleden te waarborgen. Daarbij is medebepalend dat de vader geen enkel initiatief heeft ontplooid om de communicatie met de moeder en de pleegvader te verbeteren. Ook blijkt uit de stukken dat de vader zich diskwalificerend heeft uitgelaten over de moeder en de pleegvader. Het hof acht het risico te groot dat in geval de dochter bij de vader geplaatst wordt, haar relatie met de moeder en de pleegvader onder druk komt te staan, hetgeen niet in het belang van de dochter is. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de dochter een kwetsbaar kind is, dat behoefte heeft aan duidelijkheid, stabiliteit en continuïteit en dat haar opvoedingssituatie al aan meerdere wisselingen onderhevig is geweest. Gezien voornoemde omstandigheden is het hof met de Raad van oordeel dat een verhuizing van de dochter van de pleegvader naar de vader niet in haar belang is.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Geschillen naar e-kantonrechter

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Een digitale procedure gaat partijen in de gelegenheid stellen een geschil in een beveiligde elektronische omgeving aan de kantonrechter voor te leggen. Dat staat in het Jaarplan Rechtspraak 2012, dat staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Het Jaarplan Rechtspraak wordt opgesteld door de Raad voor de Rechtspraak en de gerechten samen. De rechtspraak wil met het project ‘e-kantonrechter’ tegemoetkomen aan de wens in de samenleving tot digitale toegankelijkheid van rechtspraak. Er wordt een digitale procedure ingericht die partijen in de gelegenheid stelt gezamenlijk hun geschil in een beveiligde elektronische omgeving aan de kantonrechter voor te leggen. Deze doet binnen zes weken uitspraak, die digitaal aan partijen wordt bericht. Partijen behouden de mogelijkheid om hun zaak mondeling bij de kantonrechter toe te lichten. De doorlooptijd bedraagt dan acht weken. Beide partijen moeten instemmen met digitale afhandeling van hun zaak door de kantonrechter. Het komende jaar vindt de technische ontwikkeling plaats en wordt gekeken hoe de nieuwe manier van geschilbeslechting ingang moet krijgen in de samenleving. In 2013 zal het mogelijk zijn om bij de rechtbanken in Rotterdam en Den Bosch daadwerkelijk zaken te voeren via de e-kantonrechter. In 2012 zal juridisch onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheid procedures vaker digitaal te laten verlopen, bijvoorbeeld ook in situaties waarin partijen niet expliciet instemmen met een digitale procedure. Onderzocht wordt onder meer of hiervoor wetswijzigingen nodig zijn. Het project e-kantonrechter is onderdeel van de ambitie van de Rechtspraak om aan te sluiten bij de behoeften in de samenleving, één van de vijf speerpunten in het Jaarplan Rechtspraak 2012. De andere speerpunten van de rechtspraak richten zich op investeringen in een effectieve organisatie. Zo worden voorbereidingen getroffen voor de herziening van de gerechtelijke kaart (indeling van de rechtbanken in tien arrondissementen en gerechtshoven in vier ressorten) en de invoering van de verhoging van de griffierechten. Beide onderwerpen heeft het parlement nog in behandeling.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Gezag ten aanzien van een minderjarige

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Gebleken is dat de ouders niet in staat zijn tot enige communicatie en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Bovendien heeft de vader meermalen ernstige bedreigingen geuit jegens de moeder, de partner en familie van de moeder en de school van de minderjarige. Hiermee heeft hij onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in het leven van de minderjarige. Het hof acht het daarom in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat het eenhoofdig gezag van de moeder gehandhaafd blijft en zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Grove miskenning van de wettelijke maatstaven?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
In een procedure waarin wijziging van de overeengekomen bijdrage wordt verzocht op grond van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, moeten zware eisen worden gesteld aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt. Het hof is van oordeel dat de man, mede gezien in het licht van de betwisting door de vrouw, onvoldoende aan zijn stelplicht heeft voldaan en zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij speelt een rol dat de man destijds een alimentatieberekening heeft overgelegd, die gebaseerd was op de gemiddelde winst over de jaren 2005 tot en met 2007. De correcties die in dat kader door de man op de berekende winst zijn toegepast, zijn door de vrouw bestreden, evenals de conclusie dat dit tot een andere gemiddelde winst zou leiden. Tegenover die betwisting heeft de man zijn stelling dat er sprake is van een zodanige lagere gemiddelde winst over de jaren 2005 tot en met 2007, dat er sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, onvoldoende onderbouwd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Het pletten van de Edelweiss met een mokerslag

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Met de Overige Fiscale Maatregelen 2012 is het amendement nr. 27 over de Edelweissroute aangenomen. Op grond hiervan wordt een onbeperkte navorderingsaanslag mogelijk als bij de aangifte voor de erfbelasting een in het buitenland aangehouden bankrekening niet is opgenomen. In dit artikel wordt de per 1 januari 2012 geïntroduceerde onbeperkte navorderingsaanslag besproken en getoetst aan het rechtszekerheidsbeginsel dat in Nederland en in internationale verdragen wordt gehanteerd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Hof komt niet toe aan het bevelen van een DNA-onderzoek

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De man heeft gesteld dat hij het vermoeden heeft dat hij niet de verwekker is van het kind. De man heeft van de vrouw vernomen dat zij ten tijde van de verwekking ook nog met een andere man gemeenschap heeft gehad. Daarnaast zou de vrouw, aldus de man, ten tijde van de verwekking als prostituee hebben gewerkt. De man ziet niet veel gelijkenis tussen hem en het kind en heeft dan ook gerede twijfel om aan te nemen dat hij haar verwekker is. De man is van mening dat de vraag over het al dan niet betalen van alimentatie pas aan de orde is als (door middel van DNA-onderzoek) is vastgesteld dat hij de biologische vader is. Het hof is van oordeel dat de man voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat onzeker is of hij de verwekker van het kind is. De vrouw, die niet ter zitting aanwezig is geweest, heeft deze stelling van de man onweersproken gelaten, terwijl het op haar weg had gelegen om aannemelijk te maken dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Nu de vrouw dit heeft nagelaten, gaat het hof ervan uit dat de man niet de verwekker van het kind is. Dientengevolge komt het hof niet toe aan het bevelen van een DNA-onderzoek, zoals door de man is verzocht. Nu de man niet als verwekker van het kind moet worden aangemerkt, rust op hem geen verplichting tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind als bedoeld in artikel 1:394 BW.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Hof wijst vordering van kind tot inzage van medisch dossier van erflater af

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Kort vóór zijn overlijden heeft de vader van X een testament opgesteld waarbij de dochters van zijn buren zijn benoemd tot enig erfgenaam. Naar aanleiding hiervan is X een kort geding gestart waarin hij inzage in het medisch en verpleegkundig dossier van zijn vader vordert. Volgens X was zijn vader niet meer wilsbekwaam bij het opstellen van het testament. In hoger beroep overweegt het hof onder meer dat niet aannemelijk is geworden dat vader toestemming zou hebben gegeven zijn medisch dossier ter inzage te geven aan X, met wie hij al minstens vijf jaar geen enkel contact meer had. Volgens het hof is het belang van de in (artikel 7:457 BW) vastgelegde geheimhoudingsplicht voor hulpverleners van zodanig gewicht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou (kunnen) worden indien die geheimhouding onverkort zou worden gehandhaafd. Een dergelijk zwaarwegend belang zou in het onderhavige geval gevonden kunnen worden in het belang van X, indien zou komen vast te staan dat vader ten tijde van het opstellen van het testament in verband met zijn geestestoestand niet in staat was zijn wil te bepalen en bovendien zou komen vast te staan dat X zonder dit testament aanspraak zou hebben op (een groter deel van) de nalatenschap. Verder is van belang in hoeverre de door X gewenste informatie langs een andere weg te verkrijgen is. Terzijde merkt het hof op dat het beroep van X op het notariële tuchtrecht – dat wil zeggen: de beantwoording van de vraag of de betreffende notaris verwijtbaar heeft gehandeld – op zichzelf geen voldoende zwaarwegend belang voor X creëert bij toewijzing van zijn vordering. Uit een brief van de notaris die het testament heeft gepasseerd, blijkt dat hij geen reden had te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van vader. Die zienswijze wordt bevestigd door de voorganger van de notaris, die bij de ondertekening van het testament aanwezig was en die ook in een eerdere bespreking met vader vernam hoe de gewenste inhoud van het testament zou moeten luiden. Dat deze oud-notaris bekend was met de buren van vader (en dat hij op hun verzoek in contact kwam met vader) impliceert op zichzelf niet dat de juistheid van zijn verklaring of zijn onafhankelijkheid dient te worden betwijfeld, zo stelt het hof. Voor alle ambtsverrichtingen van een notaris geldt dat hij er belang bij heeft dat ook achteraf komt vast te staan dat hij zijn (zorg)plichten is nagekomen. De aanwezigheid van dit belang is echter geen concrete aanwijzing dat hetgeen een notaris verklaart omtrent de wijze waarop hij zijn taak heeft vervuld, onjuist zal zijn. Gelet op de omstandigheden dat het in het algemeen juist tot de taak van een notaris behoort erop toe te zien dat een in een akte weergegeven wil overeenstemt met de werkelijkheid – en dat de notaris in casu heeft verklaard daarop ook uitdrukkelijk te hebben toegezien –, moet de inhoud van voormelde brief gezien worden als een sterke aanwijzing dat er juist geen zwaarwegend belang wordt geschaad als de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener niet wordt doorbroken. Omdat verder niet aannemelijk is geworden dat vader wilsonbekwaam was, wordt de vordering van X afgewezen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Hoge Raad vernietigt uitspraak inzake artikel 10 SW bij ik-opa-testament

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Opa is overleden in 1998. Bij testament heeft hij zijn zoon benoemd tot enig erfgenaam, onder de last ‘aan ieder van zijn kinderen toe te kennen, uit te betalen na het overlijden van hemzelf en van zijn echtgenote, een gedeelte van zijn erfdeel en wel zodanig berekend dat de top van de contante waarde van de verkrijging van mijn kleinkinderen met een niet hoger percentage wordt belast dan de top van de verkrijging van mijn erfgenaam.’ Op grond van dit testament heeft de zoon een niet-opeisbare schuld van € 500.280 aan zijn eigen kinderen (X c.s.). Nadat de zoon is overleden, overlijdt in 2006 zijn echtgenote waarmee hij was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De belastinginspecteur heeft ter zake van de nalatenschap van de echtgenote gesteld dat de helft van de ik-opa-vordering bij X c.s. is belast krachtens artikel 10 SW, omdat het testament van opa geen uitsluitingsclausule bevatte waardoor de vordering van X c.s. voor de helft ten laste van hun moeder is gekomen. De rechtbank oordeelde dat artikel 10 SW hier niet geldt, omdat de moeder van X c.s. geen partij was bij de rechtshandeling die verband hield met de vordering van X c.s. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de inspecteur in het gelijkgesteld. Volgens het hof brengt de regeling van de algehele gemeenschap van goederen mee dat ook moeder wordt geacht partij te zijn geweest bij de rechtshandeling. In cassatie vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof. Volgens de Hoge Raad is in de onderhavige casus artikel 10 SW niet van toepassing. De enkele omstandigheid dat echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, brengt nog niet mee dat een echtgenoot (mede) partij is bij een door de andere echtgenoot aangegane rechtshandeling (zie HR 23 april 1993, NJ 1993, 373). Het hof heeft in zijn uitspraak geen bijkomende feiten of omstandigheden vermeld die kunnen meebrengen dat sprake is van een rechtsgrond waarop de moeder als een zodanige partij kan worden aangemerkt. Ook uit de uitspraak van de rechtbank of de stukken van het geding blijkt niet van zodanige feiten of omstandigheden. Het oordeel van het hof is derhalve onjuist. De inspecteur heeft nog aangevoerd dat het begrip ‘partij’ in artikel 10 SW niet naar civielrechtelijke maatstaven dient te worden uitgelegd, omdat anders een heffingslek kan ontstaan. De Hoge Raad volgt dit betoog niet, omdat voor een eigen uitleg van het begrip partij in artikel 10 SW geen plaats is. NB: met ingang van 1 januari 2010 is artikel 10 lid 1 SW zodanig gewijzigd dat ook de echtgenoot van degene die de rechtshandeling heeft verricht als partij wordt aangemerkt. Zou de moeder van X c.s. na 31 december 2009 zijn overleden, dan zou artikel 10 SW wel van toepassing kunnen zijn. De staatssecretaris van Financiën heeft betoogd dat artikel 10 SW volledig van toepassing is op ik-opa-vorderingen (Kamerstukken I 31 930, nr. F), maar hierop bestaat kritiek nu met artikel 10 lid 9 SW is beoogd dat de vorderingen van de kleinkinderen alleen zijn belast voor zover deze niet kunnen worden voldaan uit de nalatenschap van opa (zie Kamerstukken II 31 930, nr. 68).

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Hulp bij hypotheekschuld na scheiding

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Ben je bang dat je na de echtscheiding de hypotheek niet meer kunt betalen? Aarzel dan niet te lang en vraag om hulp. Banken willen best meedenken. ‘Er is absoluut geen reden tot schaamte. Ons Hypotheken Care Team is dit gewend en kan in een vroegtijdig stadium helpen’, aldus een woordvoerder van de ABN Amro Bank. Zijn collega van de ING Bank is het daar mee eens: ‘We kunnen beter zo vroeg mogelijk tot betalingsafspraken met onze klanten komen. Dan is het veel gemakkelijker dan als er al flinke achterstanden zijn. Want dat beperkt de opties.’ ING heeft, net als ABN, een apart team dat met in de problemen geraakte woningbezitters (door echtscheiding, baanverlies) praat en naar oplossingen zoekt. Een van de mogelijkheden is het inlassen van een ‘hypotheekrentepauze’. Mensen die werkloos zijn geraakt, hoeven dan maximaal een jaar een deel van hun hypotheekrente niet te betalen. Daarna spreekt ING met hen af hoe zij binnen vijf jaar die achterstand inhalen. ‘We kijken wel of een werkloze goede kans heeft op een nieuwe baan’, zegt de woordvoerder van de bank. Voor huizenbezitters die gaan scheiden, zijn ING en de Rabobank naar eigen zeggen bereid de restschuld van het oude huis op te tellen bij de hypotheek op de nieuwe huizen van de ex-partners. Een hypotheekschuld mag normaliter niet hoger zijn dan 106% van de woningwaarde, inclusief kosten koper. Bij een restschuld geldt dit principe niet.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - In hoger beroep alsnog toestemming om te verhuizen naar Finland

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Alle belangen afwegende, is het hof van oordeel dat aan de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om zich met de minderjarigen te vestigen in Finland. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat (hoewel de minderjarigen een warme en affectieve band met hun vader hebben en hij ook goed ouderschap laat zien) de vader en zijn partner minder dan de moeder ruimte geven aan de minderjarigen om invulling te geven aan hun gevoel van loyaliteit naar de andere ouder. Hierdoor is het risico aanwezig dat de inhoud en de frequentie van het contact tussen de moeder en de minderjarigen onacceptabel gereduceerd zullen worden. Dit risico heeft zich inmiddels ook verwezenlijkt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de vader zodanige voorwaarden aan de omgang tussen de minderjarigen en hun moeder heeft gesteld, dat er tussen de minderjarigen en hun moeder in de afgelopen periode nauwelijks contact is geweest. Het hof acht de moeder (mede gelet op het feit dat de moeder in het verleden telkens in het belang van de minderjarigen heeft gehandeld en haar bereidheid mee te werken aan ruim contact tussen de vader en de minderjarigen) beter dan de vader in staat om de belangen van de minderjarigen te bewaken op het punt van het contact met de niet-verzorgende ouder. Hoewel de verhuizing van de minderjarigen naar Finland ertoe leidt dat het contact tussen de vader en de minderjarigen beperkt zal worden, weegt deze omstandigheid niet zwaarder dan het belang van de minderjarigen dat beide ouders een belangrijke plaats in hun leven behouden. Dit belang van de minderjarigen wordt naar het oordeel van het hof beter gewaarborgd wanneer zij naar hun moeder in Finland verhuizen. Het feit dat zo’n verhuizing grote impact op hen zal hebben, maakt het oordeel van het hof (gelet op het grote herstellingsvermogen van jonge kinderen en het door de Raad vastgestelde vermogen van de moeder om de minderjarige affectieve en pedagogische steun te bieden) niet anders.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Inschrijvingsvoorwaarden personen- en familierecht: vechtscheidingen voorkomen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Voor advocaten die zich op toevoegingsbasis met personen- en familierecht bezighouden, gelden per 1 juli inschrijvingsvoorwaarden bij de Raad voor Rechtsbijstand. De eisen werden geformuleerd door een werkgroep van advocaten, mediators, rechters, en de Raad voor Rechtsbijstand. Van advocaten wordt verwacht dat ze een basisopleiding personen- en familierecht (20 punten) bij een geaccrediteerde instelling hebben gevolgd, en ten minste tien zaken per jaar op dit gebied behandelen. Als het aantal toevoegingen niet wordt gehaald, kunnen zaken die op betalende basis worden verricht ook meetellen. Voor advocaten die al aan deze voorwaarden voldoen, geldt een overgangsregeling. Deelnemende advocaten moeten zich bovendien conformeren aan een gedragscode, die ze aan hun cliënt ter beschikking moeten stellen. Zo’n code is hard nodig, zegt Harm Gelderloos, tevens lid van de werkgroep. ‘Een aantal advocaten doet echtscheidingen erbij, durft cliënten niet te weerspreken het ‘verantwoord-ouderschaps’-format niet te gebruiken en gooit olie op het vuur.’ De gedragscode is erop gericht conflicten te de-escaleren en cliënten ervan te weerhouden nodeloze procedures aan te spannen, de belangen en rechten van de kinderen te respecteren, en duidelijk te maken dat echtscheiden geen kwestie is van winnen of verliezen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Inspecties verder als Samenwerkend Toezicht Jeugd

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ) is de nieuwe samenwerkingsvorm van de vijf rijksinspecties die gezamenlijk taken hebben op het gebied van jeugd. Tot eind 2011 werkten de vijf inspecties die toezicht houden op zorg en voorzieningen voor jeugd samen in het Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ), dat zich richtte zich op gezond en veilig opgroeien en op voorzieningen die hiervoor zijn bedoeld, zoals de Centra voor Jeugd en Gezin. Andere delen van de inspecties werkten samen in onderzoeken naar bijvoorbeeld JeugdzorgPlus of justitiële jeugdinrichtingen. Daarnaast werkten verschillende inspecties samen in onderzoeken naar calamiteiten. Vanaf 2012 wordt al het toezicht dat betrekking heeft op de zorg voor jongeren onder de vlag van Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ) uitgevoerd; zowel het toezicht van het programma ITJ als andere vormen van samenwerking tussen inspecties in sectoroverstijgend toezicht dat betrekking heeft op jeugd. De nieuwe samenwerkingsvorm in het toezicht heeft zowel betrekking op het reguliere (thematische) toezicht, als op het toezicht naar calamiteiten. Het thematisch toezicht is risicogebaseerd. Aan de beantwoording van de vraag waarom een voorziening, een onderwerp of een thema prioriteit heeft, ligt dan ook een risicoanalyse ten grondslag. Samenwerking tussen verschillende sectorale inspecties bij het jeugdtoezicht is al meerdere jaren een feit. De programmatische samenwerking in ITJ is daarvan een goed voorbeeld. Ook werken de IvhO, IGZ en IJZ samen in de onderzoeken naar JeugdzorgPlus en voeren de IJZ, IGZ, IvhO, ISt en Arbeidsinspectie, aan de hand van één risicomodel, gezamenlijk toezicht uit op justitiële jeugdinrichtingen. Daarnaast werken verschillende inspecties samen in de onderzoeken naar calamiteiten. Met uitzondering van ITJ waren de samenwerkingsvormen tussen de inspecties in meer of mindere mate op ad hoc-basis, met in samenstelling wisselende stuurgroepen, georganiseerd. Met de realisatie van STJ komt al het jeugdtoezicht dus onder één koepel. Deze samenwerking moet mede leiden tot meer efficiency en tot daadwerkelijk betere effecten en resultaten voor kinderen en gezinnen. Voor de periode 2012-2015 wordt door de breed samenwerkende inspecties in het jeugddomein een meerjarige Jeugdagenda opgesteld, waaraan jaarlijks invulling wordt gegeven aan de hand van een Jaarwerkprogramma. In dat Jaarwerkprogramma Jeugd staan alle toezichtactiviteiten van STJ opgenomen. De (stelsel)wijzigingen ten behoeve van decentralisatie (naar de gemeenten) van de Jeugdzorg, de invoering van Passend Onderwijs, de herinrichting van de sociale zekerheid (Wet Werken naar Vermogen) en de aanpassingen van de AWBZ, vormen mede het kader waarbinnen de onderzoeken in het Meerjarenprogramma en het Jaarwerkprogramma worden geselecteerd en geprogrammeerd. STJ bestaat uit de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie Werk en Inkomen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Jongmeerderjarige student vordert hogere bijdrage van vader met wie hij geen contact wil

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De ouders van de jongmeerderjarige X zijn gescheiden. De man betaalde na de scheiding maandelijks € 300 voor de verzorging van X. X heeft nu verzocht om zijn vader te veroordelen aan hem maandelijks € 500 per maand te betalen. Volgens X is er sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW: hij is gaan studeren en op kamers gegaan. De rechtbank bespreekt (de vaststelling van) de verplichte bijdrage van ouders in de kosten van levensonderhoud en studie, en acht de vordering toewijsbaar. De rechtbank acht het feit dat X het contact met zijn vader afwijst, geen grond om het beroep van de vader op matiging van het bedrag te honoreren. Hetgeen door de man is aangevoerd, heeft voornamelijk betrekking op de heftige (juridische) strijd waarin de man en de moeder van X, over het hoofd van X heen, al jarenlang zijn verwikkeld. In deze strijd diskwalificeert men elkaar op soms schokkende wijze, hetgeen ook ter zitting is gebleken. Dat dit bij alle betrokkenen zijn sporen nalaat, staat vast. Niet aannemelijk is geworden dat de door de man gestelde psychische en fysieke klachten die hem beperken in de uitoefening van zijn functie het gevolg zijn van het gedrag van X. Het enkele weigeren door X van contact met de man vormt naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige grond voor de beperking van de onderhoudsverplichting.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Kamp lost armoedeval voor alleenstaande ouders op

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Alleenstaande ouders die vanuit de uitkering gaan werken, gaan er vanaf 2014 flink op vooruit. Minister Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) lost de zogeheten ‘armoedeval’ voor alleenstaande ouders op. Deze ouders behouden straks de ondersteuning voor de kinderen als ze gaan werken. Nu raken ze die ondersteuning deels kwijt als ze gaan werken. Een alleenstaande ouder met twee kinderen op de buitenschoolse opvang die vanuit de bijstand vier dagen per week gaat werken tegen het minimumloon, gaat er vanaf 2014 niet langer € 1.000 per jaar op achteruit. Gestreefd wordt naar een vooruitgang van ongeveer € 400 per jaar, zodat werken ook daadwerkelijk gaat lonen. Dat heeft Kamp op 8 februari in een brief aan de Tweede Kamer laten weten. De armoedeval is al jaren een belemmering voor mensen in een uitkering om aan de slag te gaan. Verder kondigt Kamp in de brief aan dat hij het aantal kindregelingen tot vier gaat terugbrengen. Alleen de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag blijven bestaan. Vorig jaar waren er nog twaalf regelingen, maar het kabinet vindt dat het systeem van kindregelingen eenvoudiger moet. De veelheid aan regelingen werkt verwarrend voor ouders en ze werken elkaar soms tegen. Het kabinet schrapt daarom een groot aantal regelingen om tot een helder systeem van vier kindregelingen te komen. Zo verdwijnen de ouderschapsverlofkorting en de aftrek levensonderhoud kinderen. De Tegemoetkoming voor Ouders met thuiswonende Gehandicapte kinderen (TOG) en de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) worden opgenomen in bestaande regelingen met een vergelijkbaar doel.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Kinderen van gescheiden ouders wonen het liefst bij moeder

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Dat blijkt uit grootschalig internationaal onderzoek onder 185.000 kinderen uit 36 westerse landen. Aan hen werd de vraag gesteld waar en wanneer zij zich goed voelen. De resultaten werden gepubliceerd in het vaktijdschrift Children & Society. Kinderen zijn het gelukkigst als zij in een compleet gezin opgroeien, eentje die nog intact is dus. Wanneer ouders uit elkaar gaan, hebben kinderen een voorkeur voor co-ouderschap. Het minst blij zijn ze als ze alleen bij hun vader wonen. Volgens de onderzoekers heeft de afwezigheid van de moeder een grotere impact op hun welzijn dan een afwezige vader. Verder bleek dat kinderen zich het minst gelukkig voelen als ze moeilijk met hun ouders kunnen communiceren.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Kinderopvangtoeslag alleen nog voor gewerkte uren

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Ouders van kinderen die naar de kinderopvang gaan, kunnen vanaf 2012 alleen nog kinderopvangtoeslag krijgen voor de uren die ze werken. De fiscus geeft het advies om te controleren of het aantal opvanguren waarvoor men toeslag krijgt niet meer is dan het aantal uur dat maximaal mag worden opgegeven. Op de site van de Belastingdienst kan een proefberekening worden gemaakt om te zien voor hoeveel uur men maximaal kinderopvangtoeslag kan krijgen. Wie nu teveel kinderopvangtoeslag krijgt, kan een wijziging van het aantal opvanguren doorgeven op ‘Mijn toeslagen’. Zo wordt voorkomen dat later toeslag terugbetaald moet worden. De Belastingdienst verhoogt de boetes aan ouders die frauderen met kinderopvangtoeslag. De boete kan nu even hoog worden als het terug te betalen bedrag. Bij herhaling van de overtreding kan de aanvrager voor maximaal vijf jaar uitgesloten worden van het recht op kinderopvangtoeslag.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Lesbiennes scheiden twee keer zo vaak als homostellen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Sinds het homohuwelijk in 2001 werd ingevoerd, trouwen er elk jaar net iets meer vrouwen met elkaar dan mannen. Jaarlijks stranden er echter twee keer zo veel homohuwelijken tussen vrouwen dan tussen mannen. In 2005 tot 2009 werden jaarlijks gemiddeld 610 homohuwelijken tussen mannen gesloten en 690 tussen vrouwen. In die jaren scheidden gemiddeld 45 mannelijke homostellen per jaar en 100 vrouwelijke homostellen. Dit blijkt uit een analyse door weblog Sargasso en het ANP van op 25 januari gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. ‘Dat beide groepen homoseksueel zijn, betekent niet dat ze hetzelfde zijn’, zegt René van Soeren van COC Nederland. ‘Waar het verschil vandaan komt, is niet specifiek onderzocht. Een reden kan zijn dat vrouwen uiteindelijk nuchterder zijn in hun besluit dat een relatie niet meer werkt. Weinig mensen treden nu nog impulsief in het huwelijk, dat zal de reden voor het verschil niet zijn.’ Uit publicaties van de organisatie NKPS, die onderzoek doet naar familiebanden in Nederland, is eerder gebleken dat bij heteroseksuele stellen de vrouw vaker het initiatief tot scheiding neemt. In de periode 2005-2009 werden er jaarlijks gemiddeld 72.000 huwelijken tussen heteroseksuele paren gesloten. Het aantal scheidingen lag in die jaren op gemiddeld 32.000.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Mag de inspecteur op eigen houtje inkomen partners verdelen?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De man heeft aangifte voor 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.031. Zijn echtgenote heeft aangifte gedaan voor het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De voorlopige aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd. In een brief van 11 oktober 2007 meldt de belastinginspecteur aan het echtpaar dat de aangiften voor beiden fiscaal onvoordelig zijn ingevuld. De inspecteur zal de aftrekposten en de heffingskortingen op een zodanige wijze verdelen dat het rendement het hoogst is. Dit leidt tot een negatieve aanslag voor de man en een nihilaanslag voor de vrouw. Het onverrekende verlies van de vrouw wordt verminderd met de verrekening in 2005 ad € 18.031, zodat voor de jaren 2006 en volgende nog een onverrekend verlies resteert van € 86.359. Als gevolg van de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door de inspecteur ontvangt de vrouw een aanslag van € 1.460. Het echtpaar maakt – tevergeefs – bezwaar. In hoger beroep is in geschil of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen verdeeld moeten worden volgens de door het echtpaar gewenste verdeling. Het hof acht de stelling van de inspecteur – dat de man en vrouw akkoord zouden zijn gegaan met de meest gunstige verdeling – te vaag om bindend te zijn voor het echtpaar. Onduidelijk is bovendien of, over meerdere jaren bezien, de door de inspecteur aangebrachte verdeling voordeliger is dan de door het echtpaar voorgestane verdeling. Nu het echtpaar persisteert bij de door hen bij de aangifte gekozen verdeling, volgt het hof hen in die keuze en stelt de aanslagen dienovereenkomstig vast.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Man te weinig gehoord, huisverbod onterecht

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De Burgemeester van Veere heeft een man uit het Zeeuwse Serooskerke ten onrechte twee huisverboden opgelegd na een ruzie en handgemeen in de relationele sfeer. Dat heeft de Raad van State op 8 februari bepaald. Door de uitspraak zal de burgemeester voortaan meer onderzoek moeten doen en hoor en wederhoor toepassen voordat hij een huisverbod oplegt en verlengt. De Raad van State stelt in de uitspraak dat een huisverbod een ingrijpende sanctie is, die alleen mag worden opgelegd als de feiten ondubbelzinnig zijn en er gevaar voor herhaling bestaat. De burgemeester legde de 45-jarige man in 2010 een huisverbod op. Na een tweede aanvaring met zijn vrouw kreeg hij een verlengd huisverbod opgelegd. Hoewel de man ‘slechts’ een werkstraf van zes uur kreeg, ging hij bij de Raad van State in hoger beroep tegen de huisverboden. De man vond dat de agent, de Officier van Justitie en de burgemeester min of meer de kant van zijn nu ex-vrouw hebben gekozen zonder grondig onderzoek te doen naar de feiten. De verklaringen van man en vrouw stonden tegenover elkaar en er waren geen getuigen. Bij de vrouw werd geen letsel aangetroffen dat op het gebruik van onevenredig geweld wees. De man erkende weliswaar de vrouw in het gezicht te hebben geslagen, maar pas nadat zij hem in het gezicht had gespuugd. Verder wilde hij voorkomen dat ze het computerscherm kapot zou gooien, waarop hij haar in een houdgreep nam. Volgens de vrouw probeerde de man haar te wurgen, maar haar letsel wees daar niet op. De kinderen van het echtpaar waren niet betrokken bij het incident.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Meer geld voor uitvoering Wet tijdelijk huisverbod

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt jaarlijks structureel € 1,2 miljoen ter beschikking aan het gemeentefonds voor de extra bevoegdheden en taken van de burgemeester. Dit bedrag is gebaseerd op 2000 huisverboden per jaar. In totaal zijn zo voor de jaren 2008 tot en met 2011 8000 huisverboden gefinancierd. In 2010 en 2011 blijken jaarlijks echter ruim meer huisverboden te zijn opgelegd dan voorzien. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) trok daarom bij minister Opstelten aan de bel. In 2011 zijn er rond de 3000 huisverboden opgelegd. Naar verwachting zal ook in 2012 en 2013 een dergelijk aantal huisverboden worden opgelegd, zeker nu er meer wordt ingezet op het preventiever opleggen van het huisverbod en de inzet van het huisverbod bij kindermishandeling. Met het extra bedrag dat Opstelten ter beschikking stelt, kunnen landelijk in totaal 2000 extra huisverboden worden gefinancierd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Meer loonbeslagen wegens wanbetaling hypotheken

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Steeds meer Nederlanders komen in de financiële problemen door de malaise op de woningmarkt. Gerechtsdeurwaarders en de schuldhulpverlening zien een forse stijging van het aantal loonbeslagen dat wordt opgelegd wegens achterstallige hypotheekbetalingen. Daarbij kan het gaan om ‘vele duizenden euro’s’. Dat blijkt uit een rondgang van het Financieele Dagblad. Door de slechte huizenmarkt laten hypotheekverstrekkers het veel minder vaak dan vroeger aankomen op gedwongen huisuitzettingen en een executieverkoop. Via een loonbeslag krijgen ze wellicht nog (een deel van) hun lening terug en kan de schuldenaar in zijn woning blijven zitten.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Nederlanders gaan te snel uit elkaar

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Ruim 70% van de Nederlanders vindt dat mensen te makkelijk uit elkaar gaan. Een meerderheid van de bevolking, ruim 60%, is van mening dat er binnen een relatie altijd een weg is om samen uit de problemen te komen. Een kwart van de Nederlanders (24%) wil dat de overheid meer gaat investeren in relatiecursussen en deelname aan deze cursussen gaat bevorderen. Een derde (34%) vindt dat er op middelbare scholen verplicht onderwijs in liefdesrelaties moet worden gegeven. Gevraagd naar hun eigen liefdesrelatie beoordelen Nederlanders die gemiddeld met een 8, waarbij mannen iets positiever over hun relatie zijn dan vrouwen. Voor 16% van de Nederlanders geldt dat hun relatie door de huidige financiële crisis meer onder druk is komen te staan. Dat blijkt uit een op 6 februari gepresenteerd representatief onderzoek onder ruim 2000 Nederlanders van 18 jaar en ouder, uitgevoerd door Blauw Research in opdracht van Stichting Marriage Week Nederland. Uit het onderzoek blijkt verder dat bijna de helft (47%) van de Nederlanders een stukgelopen relatie heeft meegemaakt. Hoger opgeleiden en vrouwen hebben vaker met relatiebreuken te maken gehad dan lager opgeleiden en mannen. Bijna de helft (42%) van de Nederlanders is zich bewust van de persoonlijke, financiële en emotionele gevolgen van echtscheiding. Gevraagd naar de maatschappelijke gevolgen van echtscheiding zegt 71% dat een extra beroep wordt gedaan op (bijstands)uitkeringen, 65% ziet nadelige gevolgen voor de lokale woningmarkt, 62% ziet een extra beroep op juridische hulpverlening en 55% denkt dat (extra) arbeidsverzuim en schoolverzuim optreden als gevolg van echtscheiding. Circa 60% is van mening dat echtscheidingen de maatschappij veel geld kosten. Bij relatieproblemen richt 71% zich in eerste instantie op hulp van familie en vrienden. Ruim een kwart (26%) houdt relatieproblemen voor zichzelf, terwijl 20% de hulp van een relatietherapeut inroept. Een relatiecursus (8%) of hulp van een kerk (1%) worden weinig genoemd. De helft van de Nederlanders vindt dat relaties een privézaak zijn, waarmee de overheid zich niet moet bemoeien. Tegelijk vindt een kwart (24%) dat de overheid meer zou moeten investeren in relatiecursussen en 28% vindt dat de overheid het deelnemen aan deze cursussen moet bevorderen. De meest bekende relatiecursussen onder de respondenten zijn die van de Centra voor Jeugd en Gezin, gevolgd door Verrijk je relatie en Marriage Course. Een derde (34%) van de ondervraagden vindt dat op middelbare scholen verplicht onderwijs in ‘liefdesrelaties’ moet worden gegeven. Daarnaast vindt 41% het een goede zaak wanneer de overheid de drempel verlaagt om relatiecursussen te volgen, bijvoorbeeld door de kosten van deze cursussen aftrekbaar te maken van de belasting.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Nederlandse vrouw redt het financieel niet alleen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Bijna de helft van de Nederlandse vrouwen heeft niet voldoende inkomen zonder partner. Dat blijkt uit onderzoek dat Delta Lloyd onder 550 bezoekers liet uitvoeren. 97% van de ondervraagden was vrouw en veertig jaar of ouder. Het merendeel was getrouwd in gemeenschap van goederen en had kinderen. De respondenten beschreven hun inkomenssituatie als ‘gemiddeld’, slechts 16% werkte fulltime. 70% van de respondenten zei het belangrijk te vinden om financieel zelfredzaam te zijn; 34% gaf aan dit ook daadwerkelijk te zijn. Slechts 20% van de vrouwen zou ook zonder haar partner voldoende inkomsten hebben om van te kunnen leven.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Notarissen en artsen trekken samen op in problematiek wilsonbekwaamheid

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Notarissen kunnen bij twijfel aan de wilsbekwaamheid van hun cliënt voortaan een arts inschakelen om de cliënt te onderzoeken en te beoordelen. Dat is de kern van het Protocol Wilsbekwaamheid dat de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN), de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen (VIA) en de commissie Bewind en Familie van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren (LOVCK) op 19 januari 2012 hebben gepresenteerd. Notarissen moeten bij het opstellen van rechtsgeldige akten overtuigd zijn van de wilsbekwaamheid van de cliënt voor wie zij de akte opstellen. Als daarover twijfel bestaat, is een geneeskundig oordeel gewenst. Tot voor kort was, vanwege de vertrouwelijke relatie van de arts met de patiënt, hiervoor nog geen goede regeling. Met het protocol is nu geregeld dat een onafhankelijk arts de cliënt van de notaris kan onderzoeken en beoordelen. De bevindingen worden verwerkt tot een medische verklaring over wils(on)bekwaamheid ten behoeve van de notaris. De VIA stelt artsen beschikbaar die notarissen gaan bijstaan. In de toekomst moeten ook accountants en de rechterlijke macht een beroep op deze artsen kunnen doen. Aanleiding voor het protocol is de verwachting van een forse toename van het aantal Alzheimerpatiënten in Nederland door de vergrijzing. Bij een toenemende leeftijd is er een toenemende kans op de ziekte Alzheimer. Verminderende geestvermogens spelen steeds vaker een rol in de notariële praktijk. Het protocol zal gedurende een pilotperiode van drie maanden worden getoetst en indien nodig verder worden vervolmaakt.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Onderzoek naar plaatsing negenjarig kind in buitenland door BJZ Rotterdam

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De Inspectie Jeugdzorg heeft onderzoek gedaan naar het handelen van Bureau Jeugdzorg (BJZ) Rotterdam gedurende de begeleiding van een negenjarig kind in de periode 2008-2010. Gedurende deze periode was het kind op basis van een persoonsgebonden budget (PGB) geplaatst bij een particuliere zorgaanbieder in Portugal. De indicatie voor de te verlenen zorg was afgegeven door BJZ Rotterdam. Het onderzoek van de Inspectie heeft zich gericht op de vraag of BJZ Rotterdam zorgvuldig heeft vastgesteld welke zorg het kind nodig had en of de ingezette zorg ook daadwerkelijk het belang van een onbedreigde ontwikkeling van het kind heeft gediend en ook aansloot bij de behoefte. Het eindoordeel van de Inspectie luidt dat BJZ Rotterdam weliswaar zorgvuldig heeft vastgesteld welke zorg het kind nodig had, maar dat zij vervolgens stappen heeft ondernomen die niet tegemoetkwamen aan de zorgbehoefte van het kind. Deze benadering bracht zelfs dusdanige risico’s met zich mee dat de onbedreigde ontwikkeling van het kind eerder in gevaar kwam dan dat eventuele dreiging werd verminderd of weggenomen. BJZ Rotterdam had vastgesteld dat bij het kind sprake was van een ernstige, complexe problematiek, waarvoor zorg en behandeling in een GGZ-instelling noodzakelijk waren. Vanwege de lange wachtlijsten bleek op korte termijn geen opname mogelijk in een GGZ-instelling. Vandaar dat werd gezocht naar een vorm van overbruggingszorg die gefinancierd kon worden via een PGB. Op advies van BJZ Rotterdam werd het kind geplaatst in een particulier zorgproject in Portugal, zonder dat duidelijkheid bestond over de daarmee samenhangende risico’s, de kwaliteit van de zorg en de mogelijkheid van behandeling. Tijdens het tweejarig verblijf van het kind in Portugal heeft BJZ Rotterdam de verleende zorg niet gevolgd, omdat dit formeel tot de verantwoordelijkheid van de ouders werd gerekend. Evenmin heeft BJZ bevorderd dat het kind alsnog in een GGZ-instelling werd geplaatst zodra daar een plaats vrijkwam, ook al had het kind juist daarvoor een indicatie gekregen. De Inspectie Jeugdzorg heeft BJZ Rotterdam aanbevelingen gedaan om herhaling in de toekomst te voorkomen. Zo dienen cliënten niet naar particuliere zorgaanbieders te worden verwezen zonder dat er zekerheid bestaat over de kwaliteit van de zorg. Ook dient een indicatiebesluit afgegeven te worden op grond van de zorgbehoefte van het kind en niet op grond van de beschikbare zorg. Verder heeft de inspectie de stadsregio Rotterdam aanbevolen om erop toe te zien dat BJZ Rotterdam binnen een nader vast te stellen termijn voldoet aan de genoemde aanbevelingen. BJZ Rotterdam heeft inmiddels een plan van aanpak opgesteld dat is gericht op implementatie van alle hiervoor genoemde aanbevelingen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Onenigheid over verdeling nalatenschap

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Erflater is in 2007 overleden. Zijn broers A, B en C zijn de enige erfgenamen, ieder voor een derde deel. Tot de nalatenschap van erflater behoren banktegoeden en een perceel grond. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap van erflater als volgt vastgesteld: - de banktegoeden worden in gelijke delen (een derde) toebedeeld aan ieder van partijen; - een derde deel van het perceel wordt toebedeeld aan A, te weten het deel dat is gelegen naast het stuk grond dat hij reeds bezit; - het resterende twee derde deel van het perceel wordt toebedeeld aan B, onder de verplichting voor hem om wegens overbedeling een bedrag van € 2.716,66 aan C te vergoeden. In hoger beroep overweegt het hof als volgt. Het door de rechtbank ingenomen uitgangspunt, inhoudende dat aan ieder van de erfgenamen een derde wordt toebedeeld, is niet alleen door de wet (artikel 3:185 lid 2 BW) als mogelijkheid genoemd, maar is in dit geval ook logisch. Er is immers sprake van drie gelijke deelgerechtigden in een deelbare nalatenschap die niet tot overeenstemming kunnen komen ten aanzien van de verdeling van de nalatenschap. Niet valt in te zien dat de rechtbank niet voor deze wijze van verdeling kan kiezen. Uit artikel 3:185 lid 1 BW volgt dat bij de vaststelling van de verdeling van een gemeenschap de rechter naar billijkheid dient rekening te houden met alle belangen van alle betrokken partijen en met het algemeen belang en dus ook met het belang van A. Indien de stelling van B en C gevolgd zou worden, zou aan het belang van A geen betekenis worden gehecht, aangezien het standpunt van B en C er feitelijk op neerkomt dat de meerderheid van de deelgerechtigden bepaalt op welke wijze de verdeling dient te geschieden. Voorts betekent het gegeven dat B en C beiden dezelfde wens hebben ten aanzien van het perceel nog niet dat aan hun gezamenlijk belang doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend bij de vaststelling van de verdeling. Bovendien is aan hun wens in zoverre tegemoetgekomen, en wegen hun belangen in zoverre zwaarder, dat aan B niet slechts een derde of een helft, maar twee derde van het perceel is toebedeeld en aan A slechts een derde. De stelling van B en C dat de rechtbank bij haar beslissing in het geheel geen waarde heeft gehecht aan het belang van C, is dus onjuist. De rechtbank heeft immers bij de belangenafweging in aanmerking genomen dat C steeds heeft aangegeven dat hij van mening is dat het gehele perceel aan B moet worden toegescheiden. Het feit dat bij de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap met de belangen van partijen rekening moet worden gehouden, impliceert dat de rechter ook let op de omstandigheid dat een goed bijzondere waarde heeft voor een deelgenoot. Naar het oordeel van het hof kan in het onderhavige geval niet worden vastgesteld dat het perceel voor een van de deelgenoten een grotere bijzondere waarde heeft dan voor de andere deelgenoten. De stelling, dat erflater en/of de ouders van partijen zouden hebben gewenst dat het perceel wordt toebedeeld aan een van de erfgenamen, staat niet vast en doet overigens ook niet ter zake. Artikel 3:185 lid 1 BW schrijft immers voor dat bij de vaststelling van de verdeling rekening dient te worden gehouden met de belangen van A, B en C als deelgenoten in de nalatenschap en het algemeen belang, en niet dat tevens rekening dient te worden gehouden met de eventuele wensen/belangen van derden, zoals de erflater(s) die niet in een uiterste wilsbeschikking zijn vastgelegd. De enkele stelling dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling van het perceel zal leiden tot (aanmerkelijke) kosten van kadastrale meting en nieuwe grensbepaling, staat evenmin vast en is bovendien onvoldoende om het belang van B en C bij toedeling van het gehele perceel aan B van doorslaggevende betekenis te achten.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Ontheffing ouderlijk gezag

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de feiten en omstandigheden voldoende dat de ouders ongeschikt dan wel onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen en dat het belang van de kinderen zich niet verzet tegen ontheffing. De ouders erkennen dat zij de zorg voor de kinderen op dit moment niet zelfstandig kunnen dragen, maar naar hun mening brengt dit niet zonder meer met zich dat zij van het gezag over de kinderen ontheven moeten worden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijzen zij op hun duurzame bereidheid om de kinderen in een instelling te laten opgroeien. Weliswaar is het juist dat de Hoge Raad in het verleden geoordeeld heeft dat aan de voor een gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag in artikel 1:268 lid 2 sub a BW gestelde voorwaarden in beginsel niet is voldaan, indien de met het gezag belaste ouder blijk heeft gegeven van duurzame bereidheid het kind in het pleeggezin dan wel instelling waarin het geplaatst is te laten opgroeien. Echter, de Hoge Raad heeft in een latere beschikking overwogen dat die rechtspraak heroverweging behoeft in verband met het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie, in zoverre dat het blijk geven van die duurzame bereidheid weliswaar in de beoordeling moet worden betrokken, maar niet (zonder meer) in de weg staat aan gedwongen ontheffing (HR 4 april 2008, LJN BC5726). De stelling van ouders dat zij duurzaam bereid zijn de kinderen in een instelling te laten opgroeien, is op zichzelf genomen dan ook onvoldoende om niet tot een ontheffing te komen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Ontheffing van het gezag over minderjarige bekrachtigd

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Anders dan de moeder betoogt, kan artikel 8 EVRM naar het oordeel van het hof een gedwongen ontheffing niet in de weg staan. Dit artikel strekt er mede toe dat in zaken als onderhavige de belangen van ouders bij de continuering van het gezag over hun minderjarige kind(-eren) afgewogen dienen te worden tegen de belangen van het kind, welke zwaarder kunnen wegen dan de belangen van de ouders. Een ouder kan aan voornoemd artikel niet een recht ontlenen dat het belang van het kind bij een ongestoorde ontwikkeling schaadt.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Ontwikkelingen in het familierecht

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van het personen- en familierecht maken het ‘nieuwe’ Boek 1 BW achterhaald, zo betoogt de auteur. Alleen al in de afgelopen twintig jaar zijn fundamentele wijzigingen doorgevoerd, die de uitgangspunten van Boek 1 BW ondergraven hebben. Dat noodzaakt volgens de auteur tot een fundamentele herziening van de concepten en de structuur van Boek 1 BW.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Overheid opent geldloket

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Burgers kunnen voortaan met al hun vragen over belastingen, hypotheken, pensioenen en andere financiële zaken aankloppen bij een geldloket van de overheid voor richtinggevend advies. Zo worden consumenten te hulp geschoten die niet meer weten wie ze nog kunnen vertrouwen voor onafhankelijk advies over financiële vragen. De eerste geldloketten openen binnenkort hun deuren in Amersfoort en Den Bosch. De financiële crisis, de woekerpolisaffaires en de onzekerheid over de pensioenen hebben consumenten huiverig gemaakt voor het zoeken van advies. Reden genoeg voor minister De Jager (Financiën) om zelf een geldloket in te stellen als eerste onafhankelijk aanspreekpunt voor consumenten.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - PVV-plan: kortere partneralimentatie

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De PVV werkt aan een wetsvoorstel om de periode van partneralimentatie in te korten. Na een scheiding moet iemand hooguit vijf jaar alimentatie van de ex-partner krijgen, vindt de partij. De kinderalimentatie laat de PVV ongemoeid. Op dit moment is de termijn voor partneralimentatie twaalf jaar, maar dat is volgens PVV-Kamerlid Louis Bontes niet meer van deze tijd. Iedereen moet na een scheiding binnen vijf jaar financieel op eigen benen kunnen staan, zegt hij. Bontes komt nog dit voorjaar met een wetsvoorstel. ‘Het huidige systeem is volstrekt achterhaald.’ Aanleiding voor het wetsvoorstel vormden de talloze klachten die de PVV ontving van mannen en vrouwen die het hoofd nauwelijks boven water kunnen houden door hun alimentatieverplichtingen. Jaarlijks vinden er 30.000 echtscheidingen plaats, waarbij in ruim een zesde van de gevallen partneralimentatie wordt toegewezen. Bontes meent dat dit emancipatie tegenwerkt: ‘Mannen en vrouwen zijn gelijk en moeten op eigen benen kunnen staan. Het is niet van deze tijd om ervan uit te gaan dat één van beiden niet kan werken voor zijn geld.’ De PVV’er constateert bovendien dat de toewijzing van alimentatie te vaak zorgt voor misbruik. ‘Het is helaas geen uitzondering dat partners een nieuwe relatie niet registreren zodat ze langer kunnen profiteren van hun alimentatie’, aldus Bontes, die mails heeft ontvangen van mensen bij wie het water aan de lippen staat. ‘Alimentatieverplichtingen kunnen voor grote financiële problemen zorgen. Mijn voorstel is in de eerste plaats bedoeld om de mensen tegemoet te komen die jarenlang op een houtje moeten bijten om hun bankhangende partner te kunnen financieren.’ In het huidige stelsel hebben ex-echtgenoten twaalf jaar lang een financieel vangnet. Dat wordt, als het aan Bontes ligt, met zeven jaar verkort. ‘Het is uiteraard niet de bedoeling dat we mensen massaal de bijstand in jagen. Daar lijkt ook geen sprake van. Degene die lang thuis heeft gezeten, kan zich in die vijf jaar weer aantrekkelijk maken voor de arbeidsmarkt’, aldus Bontes. ‘In de vijf jaar alimentatie kun je zelfs nog een opleiding afronden, als het nodig zou zijn. De enkele nieuwe bijstandsgevallen worden gelukkig gedekt door minder belastingteruggave. Daarmee kost het voorstel de overheid geen geld, dat was voor mijn partij heel belangrijk.’ De PVV is niet de enige partij die kritisch is over het huidige systeem. Ook de VVD, de PvdA en D66 werken aan een voorstel om de partneralimentatie aan te passen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Partneralimentatie: Engels of Nederlands recht?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte aan de partneralimentatie geen voorwaarden of een termijn heeft gesteld. Hij meent dat ondanks het feit dat Nederlands recht van toepassing is op de alimentatie, in dit geval aangehaakt moet worden bij de uitgangspunten van het Engels recht met betrekking tot de alimentatie, omdat beide partijen de Engelse nationaliteit hebben en zij in Engeland zijn gehuwd. Partijen zouden ook steeds rekening hebben gehouden met die uitgangspunten naar Engels recht. De man stelt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is indien de vrouw langer dan drie jaar recht zou hebben op alimentatie ten laste van hem. Het hof stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat Nederlands recht van toepassing is op de alimentatiekwestie. Er bestaat naar het oordeel van het hof dan ook geen enkele aanleiding om aan te haken bij het Engels recht. Hetgeen de man daartoe heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof ziet echter aanleiding om in dit geval een termijn te verbinden aan de duur van de alimentatieplicht van de man. Nu de vrouw in staat is geweest om na twaalf jaar onderbreking van haar deelname aan het arbeidsproces een goede baan te vinden die aansloot bij haar werkervaring en opleiding, kent het hof haar een verdiencapaciteit toe van € 2.000 netto per maand, een bedrag vergelijkbaar met het inkomen dat zij met die dienstbetrekking verdiende. Immers, de vrouw woont inmiddels ruim tien jaren in Nederland, is nog relatief jong, te weten 44 jaar, en heeft niet langer de zorg voor haar zoon (thans 24 jaar en uitwonend). Daarbij komt dat de vrouw na die twaalf jaren in staat is gebleken een aanvullende opleiding te volgen, welke haar kansen op de arbeidsmarkt heeft vergroot. Deze verdiencapaciteit maakt dat de vrouw, indien zij deze realiseert, geen behoefte zal hebben aan een uitkering tot levensonderhoud van de man. Gelet hierop, maar ook op het feit dat zij op dit moment nog geen dienstverband heeft kunnen vinden en haar daarvoor enige tijd dient te worden gegund, is het hof van oordeel dat in dit geval aanleiding bestaat de partneralimentatie te limiteren als bedoeld in artikel 1:157 lid 3 BW. Het hof zal de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud limiteren op een termijn van drie jaren na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, omdat het hof ervan uitgaat dat de vrouw vanaf dat moment in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Raad voor de Kinderbescherming onder de loep

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De Raad voor de Kinderbescherming wordt de komende tijd stevig tegen het licht gehouden. Een bijzondere leerstoel jeugdbescherming aan de universiteit van Utrecht zal de komende vijf jaar onderzoek doen naar de taken en verantwoordelijkheden van de Raad bij het ingrijpen in gezinssituaties. De Raad benadrukt dat het initiatief voor het onderzoek van de instelling zelf komt. Volgens de Raad is er steeds vaker discussie over wanneer nu wel en wanneer niet moet worden ingegrepen. ‘Maar waar ligt de grens?’, vraagt directeur Marie-Louise van Kleef zich af. ‘Verwacht de samenleving een terughoudende overheid, of moet er juist vaker in gezinssituaties worden ingegrepen?’ Het ministerie van Veiligheid en Justitie onderschrijft de bevindingen van Van Kleef en stelt dat nieuwe wetenschappelijke inzichten nodig zijn over al dan niet ingrijpen bij ouders die het bij de opvoeding van kinderen te bont maken. Het onderzoek staat onder leiding van hoogleraar Ido Weijers, die In zijn oratie op 20 januari stelde dat kinderbeschermers terughoudend moeten omgaan met ouder-kindrelaties, ook als de opvoeding niet helemaal naar hun smaak is of in hun ogen duidelijke tekortkomingen vertoont. Onderzoek laat zien dat het met de jeugd en de opvoeding in ons land ‘uitstekend’ gesteld is, aldus Weijers: ‘Laat kinderbeschermers, net als artsen, vooral een afwachtend beleid voeren. En laten we al onze energie en middelen richten op de ernstige gevallen.’

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Rapport groeicijfers jeugdzorg naar Tweede Kamer

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
In 2008 en 2009 is de groei van de vraag naar provinciale jeugdzorg gemonitord. In het kader van de prestatieafspraken over de wachtlijsten rapporteerden provincies per kwartaal cijfers over het gebruik van de jeugdzorg, op basis waarvan de groei werd berekend. Om de gemelde groeicijfers juist te kunnen interpreteren, heeft VWS vervolgonderzoek gedaan naar de achtergronden van deze cijfers.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Rechtbank: notaris niet aansprakelijk voor tekstuele fout in testament

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Erflaatster is in 2008 overleden. Bij testament heeft zij een stichting benoemd tot enig erfgenaam. Verder heeft zij aan de executeur gelegateerd: ‘mijn gehele inboedel […]. Aan dit legaat wordt de last verbonden vorenbedoelde inboedel en zaken zo goed mogelijk te verdelen onder mijn familie, zijnde mijn bloedverwanten tot de vierde graad’. Ten tijde van het opstellen van het testament had erflaatster geen levende familieleden tot en met de derde graad. X c.s. zijn bloedverwanten in de vierde graad van erflaatster. Volgens hen dient onder de zinsnede ‘tot de vierde graad’ te worden verstaan ‘tot en met de vierde graad’. De stichting en de executeur delen die mening niet. X c.s. vorderen schadevergoeding van de notaris die het testament heeft opgesteld, omdat zij door een beroepsfout van de notaris kosten hebben gemaakt voor juridisch advies. Volgens de rechtbank vloeit uit artikel 4:46 BW voort dat bij de bepaling van de inhoud van een testament steeds sprake zal zijn van uitleg en dat een zuiver taalkundige uitleg van de in het testament gebruikte bewoordingen niet volstaat. Niet bestreden is dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament ervan op de hoogte was dat zij geen familieleden meer had tot en met de derde graad en dat X c.s. destijds de dichtstbijzijnde familie waren. In dat licht dient de letterlijke tekst van het testament geen redelijk doel. Immers, het toedelen van goederen aan familieleden die niet meer bestaan, behelst geen redelijk doel, althans door de executeur en de stichting zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit een dergelijk doel kan worden afgeleid. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat erflaatster alles aan de stichting als erfgenaam had willen doen toekomen, maar dat zij er bewust voor heeft gekozen het testament op deze wijze te formuleren om te voorkomen dat zij X c.s. voor het hoofd zou stoten, temeer nu erflaatster wel haar onroerende zaken aan de executeur heeft gelegateerd en ten aanzien daarvan niets aan X c.s. heeft nagelaten. Dit betekent dat de uitleg van X c.s. wordt gevolgd. Wat betreft de gevorderde schadevergoeding bestrijdt de notaris dat hij een beroepsfout heeft gemaakt, omdat hij het testament met erflaatster heeft besproken en aan haar uitleg heeft gegeven over de betekenis van eerste-, tweede-, derde- en vierdegraadsfamilielid. De erflaatster is toen bewust akkoord gegaan met de onderhavige tekst van het testament. De rechtbank is met de notaris van oordeel dat het enkele feit dat de onderhavige tekst van het testament anders moet worden uitgelegd dan de letterlijke tekst, niet vanzelfsprekend betekent dat hem rechtens een verwijt is te maken. Daarvoor zijn ten minste nadere concrete aanwijzingen nodig die duiden op onrechtmatig handelen van de notaris. De rechtbank leidt uit de door de notaris gevolgde werkwijze af dat hij zich er voldoende van heeft vergewist dat de wil van erflaatster overeenstemde met het testament. Dat erflaatster wellicht het verschil tussen ‘tot’ en ‘tot en met’ zich onvoldoende heeft gerealiseerd, kan niet aan de notaris worden toegerekend. De zorgplicht van een notaris strekt in het algemeen niet zover dat het op zijn weg ligt om te onderzoeken of er daadwerkelijk nog levende familieleden tot in de derde graad bestaan. Dat erflaatster hoogbejaard was, maakt dit niet anders en andere omstandigheden waaruit een verdergaande onderzoeksplicht volgt, zijn niet gebleken.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Rechtbank: ‘gemiddelde inboedel’ bestaat niet

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Partijen zijn op 4 oktober 1985 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is geëindigd op 29 oktober 2009. Partijen kunnen het niet eens worden over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en ook overigens zijn er tussen hen geschillen gerezen over met de met het einde van het huwelijk verband houdende financiële kwesties. De man stelt dat, nu taxatie van de inboedel praktisch niet mogelijk is en een gemiddelde inboedel € 7.500 waard is, de vrouw uit hoofde van overbedeling € 3.750 aan hem dient te vergoeden. Wat betreft de stelling over de gemiddelde waarde van een inboedel verwijst de man naar de Tremanormen. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling. De verwijzing naar het Tremarapport – waarin staat dat in het kader van de alimentatieberekening in het algemeen rekening kan worden gehouden met een schuld van maximaal € 5.500 indien de alimentatieplichtige moet herinrichten en daarvoor moet lenen – kan niet tot de conclusie leiden dat er een ‘gemiddelde inboedel’ bestaat en dat die (normaal gesproken) € 7.500 (of € 5.500) waard is.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Rechters: ‘mediation moet vrijwillig blijven’

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Mediation is een prima instrument voor het oplossen van conflicten, mits het geschil zich daarvoor leent en de strijdende partijen vrijwillig aan de bemiddeling meedoen. Dat schrijft de Raad voor de Rechtspraak in reactie op een plan van Tweede Kamerlid Ard van der Steur (VVD) om mediation een meer verplichtend karakter te geven. Daar ziet de Raad niets in. Van der Steur is van mening dat mediation veel vaker ingezet kan worden als alternatief voor rechtspraak. Bij ontslag- en echtscheidingszaken bijvoorbeeld, zou het in zijn ogen de eerste optie moeten zijn, omdat mediation niet alleen het geschil aanpakt, maar ook het onderliggende conflict. Bovendien is het relatief goedkoop en effectief, vindt het kamerlid: in circa 60% van de gevallen komen de partijen zelf, begeleid door een mediator, tot een oplossing. Als het aanspannen van een rechtszaak duurder wordt door de voorgenomen verhoging van de griffierechten, kan mediation volgens Van der Steur een veel grotere rol gaan spelen. Daarvoor is wel wettelijke verankering noodzakelijk, met kwaliteitseisen en tuchtrecht voor mediators en een verplichting voor rechters om, indien mogelijk, door te verwijzen naar mediation. Mediators moeten bindende adviezen kunnen geven als de partijen er niet op alle fronten uitkomen. Gevraagd om een eerste commentaar – een formeel advies wordt pas gegeven als het wetsvoorstel klaar is – waarschuwt de Raad tegen juridisering van mediation. De kracht ligt juist in het informele karakter ervan. Als mediators bindende adviezen geven, doet dat afbreuk aan de vertrouwelijkheid waarbinnen partijen zelf een manier vinden om hun problemen op te lossen. Mediation is zeer waardevol, maar kan niet worden beschouwd als een alternatief voor rechtszaken die vervallen wanneer de griffiekosten te hoog worden, vindt de Raad. Toegang tot de rechter moet gewaarborgd blijven. Ook een doorverwijsplicht voor rechters wijst de Raad af. Conflictoplossing is maatwerk. Steeds meer rechters zijn geschoold in conflictdiagnose. Zij onderzoeken of mediation de aangewezen manier is om een conflict op te lossen en verwijzen partijen, als die daar voor voelen, regelmatig door. De praktijk wijst echter uit dat lang niet alle geschillen zich lenen voor mediation. De Raad denkt bovendien dat het slagingspercentage van mediation zal afnemen als de bemiddeling verplicht wordt. In dat geval moet de rechter zich alsnog over de zaak buigen. Dat leidt tot langere procedures en hogere kosten.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Rechtvaardige verschillen tussen fictief en meetrek-aanmerkelijk belang bij vererving?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De auteur neemt de aanmerkelijkbelangregeling onder de loep. Daarbij richt zij zich op de, als gevolg van het overlijden van een ab-houder, naar de erven overgegane ab-aandelen. Aan de hand van een casus wordt aangetoond dat een meetrek-ab onder omstandigheden kan worden omgezet in een fictief ab. Het grote voordeel hiervan is dat op basis van de huidige wetgeving men door deze omzetting in aanmerking kan komen voor de doorschuiffaciliteit bij overlijden in de inkomstenbelasting, alsmede voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. Hetgeen bij een meetrek-ab niet aan de orde is. Bovendien komt de vraag aan de orde of deze ongelijkheid in behandeling bij overlijden tussen een meetrek-ab en een fictief ab gerechtvaardigd is. Volgens de auteur dient die vraag ontkennend beantwoord te worden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Rekening en verantwoording bewindvoerder

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Zoon (gedaagde) heeft zijn bejaarde moeder (erflaatster) bijgestaan met de financiën. In casu is er geen sprake van beheer en is er geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording aan eisers als mede-erfgenamen in die zin dat gedaagde alle uitgaven tegenover hen dient te verantwoorden. Wel moet hij uitleg kunnen geven over door hem verrichte handelingen die niet binnen het normale uitgavenpatroon vallen. Gedaagde heeft geen afdoende verklaring kunnen geven voor door hem met de pinpas van erflaatster gedane hoge geldopnames. Door de onrechtmatige opnames geleden schade dient aan de boedel te worden vergoed. De gevorderde verklaring voor recht (dat gedaagde zijn aandeel in de onttrokken goederen ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW heeft verbeurd) is toewijsbaar.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - SW: verdeling nalatenschap werd niet gevolgd voor bedrijfsopvolgingsfaciliteit

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De vader van X is in 2006 overleden. X is voor een derde deel erfgenaam. De vader van X had in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling ten gunste van X’s moeder opgenomen, maar zij heeft deze verdeling met gebruikmaking van de ‘tenzij-clausule’ in het testament tijdig ongedaan gemaakt wat betreft het ondernemingsvermogen dat vader had. Medio 2009 is de nalatenschap verdeeld en is het ondernemingsvermogen aan X en zijn zus toegedeeld, die de onderneming van vader hebben voortgezet. Voor de rechtbank is in geschil of de verdeling wordt gevolgd voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit als bedoeld in artikel 35b e.v. SW, hetgeen tot gevolg zou hebben dat X en zijn zus voor een groter deel aanspraak hebben op de faciliteit. De belastinginspecteur stelt dat bij X (en zijn zus) de faciliteit slechts van toepassing is op een derde deel van de onderneming, omdat de verdeling niet binnen twee jaar na vaders overlijden heeft plaatsgevonden, zoals artikel 53a lid 3 SW dat verlangt. X stelt dat artikel 53a lid 3 SW niet geldt, omdat de aanslag pas na de verdeling is opgelegd. Volgens de rechtbank kan aan X worden toegegeven dat de tekst van artikel 53a lid 3 SW op dit punt niet duidelijk is. Er staat immers niet met zoveel woorden dat de voorwaarde van verdeling binnen twee jaren na overlijden van de erflater ook geldt in gevallen dat nog geen aanslag is opgelegd. De rechtbank leidt uit de plaats van de bepaling in de Successiewet (Hoofdstuk VII inzake vermindering) echter af dat dit wel de bedoeling van de wetgever is geweest. Een andere uitleg zou bovendien tot het ongerijmde resultaat leiden dat degene aan wie traag een aanslag wordt opgelegd beter af zou zijn dan degene aan wie snel een aanslag is opgelegd. De rechtbank acht de tekst van de bepaling niet zodanig in strijd met de bedoeling van de wetgever dat dit een afwijking van die bedoeling rechtvaardigt.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Schorsing omgangsregeling

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Schorsing van de omgangsregeling. In het belang van de minderjarige dient de vrouw te bewerkstelligen dat er tussen de minderjarige en de man zo spoedig mogelijk weer omgang tot stand komt. De man dient steeds bereid te zijn tot contact als de minderjarige daaraan toe is. Vaststelling van een informatieregeling.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Spaans namenrecht

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De ouders bezitten de Spaanse nationaliteit, de minderjarige heeft zowel de Spaanse als de Nederlandse nationaliteit. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand verzoekt haar te gelasten aan de geboorteakte van de minderjarige een latere vermelding toe te voegen waarbij de geslachtsnaam van de minderjarige wordt verbeterd in [naam A] en daarna wordt gewijzigd in [naam B]. Volgens de ambtenaar is bij het opmaken van de geboorteakte van de minderjarige (in 2007) ten onrechte Spaans naamrecht toegepast, terwijl dat (op grond van artikel 2 Wet Conflictenrecht Namen) Nederlands naamrecht had moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verzochte wijziging een onevenredige inbreuk is op de identiteit van de minderjarige. De minderjarige mag immers op grond van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 2 oktober 2003 in Nederland een geslachtsnaam naar Spaans recht dragen nu het de Nederlandse en de Spaanse nationaliteit bezit. Los van de vraag of de rechtbank beide verzoeken in een beschikking kan toewijzen, zal de minderjarige telkens worden geconfronteerd met een wijziging van de geslachtsnaam, die feitelijk geen wijziging is, wanneer zij noodzakelijkerwijs een afschrift van haar geboorteakte nodig heeft. Indien de rechtbank op het verzoek tot (het opnieuw) toepassen van het Spaanse namenrecht pas kan beslissen nadat de beschikking tot toepassing van het Nederlandse namenrecht is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal dit voor zowel voor de minderjarige als haar ouders in Nederland en Spanje tot ernstige ongemakken kunnen leiden wanneer legitimatie noodzakelijk is, omdat de geslachtsnaam van de minderjarige dan (tijdelijk) is gewijzigd. Het verzoek van de ambtenaar wordt afgewezen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Steeds minder kinderen wonen bij beide ouders

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het aandeel kinderen van 0-15 jaar dat bij alle twee de eigen ouders woont, is gedaald van 86% in 1996 tot 82% in 2010. Hoe ouder het kind, hoe kleiner het aandeel dat bij beide ouders woont. Van de Antilliaanse of Arubaanse 15-jarigen in 2010 woonde slechts een derde bij beide eigen ouders. Dat blijkt uit op 30 januari gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In 2010 woonden 569.000 kinderen van 0-15 jaar niet of bij slechts een van de eigen ouders. Dat zijn er ruim 145.000 meer dan in 1996. Het aandeel 0- tot 15-jarigen dat niet met beide ouders in één huis woont, is daarmee in deze periode gestegen van 14 naar 18%. Dit komt vooral door de toename van het aantal ouders dat uit elkaar gaat. Vooral de situatie waarbij het kind bij de moeder woont (met of zonder een nieuwe partner) is gestegen: van 12 tot 16%. Het aandeel kinderen dat bij de vader woont (met of zonder nieuwe partner) is nog klein – bijna 2% in 2010 – maar komt iets vaker voor dan midden jaren negentig. Het aandeel kinderen dat zonder eigen ouders leeft, bleef stabiel op 1%. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe kleiner het aandeel dat bij beide ouders thuis woont. Zo woonde 90% van de 0-jarigen in 2010 bij beide ouders, tegenover 73% van de 15-jarigen. In 1996 gold dit nog voor 80% van de 15-jarigen. In 2010 woonde van de autochtone 15-jarigen 77% bij hun ouders. Dat is meer dan bij de niet-westers allochtone kinderen. Het verschil met de Marokkaanse en Turkse 15-jarigen is klein. Van deze groepen woonde respectievelijk 75% en 72% met beide ouders. Voor de Antilliaanse en Arubaanse kinderen lag dit aandeel echter slechts op 34% en voor de Surinaamse kinderen op 41%.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Toestemming om met de minderjarigen naar Turkije te verhuizen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Alle omstandigheden en belangen tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om met de minderjarigen naar Turkije te verhuizen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de moeder en de minderjarigen een Turkse achtergrond hebben, de Turkse taal spreken en voor de minderjarigen de Turkse culturele gebruiken en rituelen gezien hun geloofsovertuiging (Islam) en hun opvoeding niet onbekend zijn. De moeder wil samen met haar nieuwe Turkse echtgenoot in Turkije een nieuw leven beginnen. De vader en de moeder zijn neef en nicht van elkaar en zij wil loskomen van de bemoeizucht van haar familie. Wat betreft de inperking van de contacten met de vader merkt de rechtbank op dat uit de stukken voldoende is gebleken dat de vader al gedurende geruime tijd jegens de minderjarigen een passieve houding inneemt, niet meegaat naar medische of schoolafspraken en de afspraken omtrent de zorgregeling niet nakomt. De vader maakt slechts beperkt gebruik van de eerder vastgestelde zorgregeling en komt dan te laat of zelfs in het geheel niet. Het komt de rechtbank dan ook voor dat de vader geen aanmerkelijke zorg- en opvoedtaken op zich neemt ten aanzien van de minderjarigen, dit terwijl het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat om zijn kind te verzorgen en op te voeden. Zo woont de vader ook nog steeds in een woning met één slaapkamer, zodat sedert de echtscheiding een overnachting van de minderjarigen bij de vader niet heeft kunnen plaatsvinden.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Tweede Kamer akkoord met Wetsvoorstel Elektronische indiening dagvaarding

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Dit wetsvoorstel maakt het door een wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mogelijk dagvaardingen elektronisch in te dienen bij een gerecht. Dit voorstel is een vervolgstap in de digitalisering van de procesvoering. De aanleiding van dit voorstel zijn de bulk-incassozaken, waarbij soms duizenden papieren dagvaardingen tegelijk door gerechtsdeurwaarders per post aan de griffie verzonden moeten worden en door de griffie handmatig in het geautomatiseerde systeem gezet moeten worden. Het voorstel (32 695) is op 9 februari zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. Het voorstel is thans in behandeling bij de Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Uitleg van testament, wie zijn ‘mijn kinderen’

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Bij het opmaken van een testament zullen door de testateur en de notaris uiteraard de uiterste wilsbeschikkingen en daarbij behorende bedoelingen van de testateur zo volledig mogelijk worden vermeld. Het komt desondanks voor dat na het overlijden van de testateur de uiterste wilsbeschikkingen op het eerste gezicht duidelijk zijn, maar er in de uitwerking van de uiterste wil toch onduidelijkheden opkomen. (HR 18 februari 2011, LJN BO9481.)

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Veel ondernemers hebben zaken rond testament en erfbelasting niet goed geregeld

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Veel ondernemers hebben hun zaken op het gebied van testament en erfbelasting niet goed voor elkaar. 20% van de ondernemers heeft zelfs helemaal geen testament. Op het moment van overlijden betekent dit niet zelden dat een ondernemer bij de bedrijfsoverdracht een behoorlijk deel van het opgebouwde vermogen verschuldigd is aan de fiscus. Gemiddeld kunnen ondernemers 10% van hun vermogen besparen, landelijk gaat het om miljoenen euro’s per jaar, zo meldt accountantskantoor Accon avm. Top 5 van de meest voorkomende fouten in testamenten volgens Accon avm: 1. Geen belastingbesparende maatregelen. 2. Geen specifieke bepalingen over de onderneming. 3. Geen bescherming van erfgenamen bij echtscheiding. 4. Geen aansluiting tussen het testament en de actuele situatie. 5. Geen aansluiting tussen het testament en de huwelijkse voorwaarden. Om ondernemers hulp te bieden op dit gebied heeft Accon avm een scan gelanceerd waarmee ondernemers hun testament en hun huwelijkse voorwaarden onder de loep kunnen nemen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De machtiging wordt verleend, maar niet voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bureau Jeugdzorg en de hulpverleners van de vader staan lijnrecht tegenover elkaar wat betreft de mogelijkheden of de minderjarige nog teruggeplaatst kan worden naar de ouders. De rechtbank hecht de meeste waarde aan de bevindingen van de hulpverleners van de vader. Daarbij wordt overwogen dat deze hulpverleners het meeste contact hebben (gehad) met de ouders. Bovendien werkt (de deskundige van) De Waag op basis van een wetenschappelijk onderbouwd model, het zogenaamde signs of safety-model. Van belang ook is dat door De Waag is gewerkt met een interdisciplinair team, hetgeen betekent dat verschillende specialisten met elkaar hebben samengewerkt en uiteindelijk hebben geconcludeerd dat terugplaatsing naar de ouders op termijn mogelijk moet zijn.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Vermogens huishoudens opnieuw lager

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het vermogen van Nederlandse huishoudens is opnieuw geslonken. Op 1 januari 2011 bedroeg het doorsnee-vermogen van een huishouden € 29.000, begin 2010 was dat nog € 33.000. Dat komt neer op een daling van 12%, zo maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op 23 januari bekend. Ook begin 2010 kwam het vermogen van huishoudens lager uit dan een jaar eerder. Het vermogensverlies is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de waardevermindering van de eigen woning. Bijna zes op de tien huishoudens bezitten een eigen woning. Begin 2011 was de doorsneewaarde van de eigen woning € 233.000, tegen € 237.000 begin 2010. De hypotheekschuld groeide van € 156.000 in 2010 tot € 160.000 in 2011. Ook de overige schulden stegen: van € 37.000 naar € 42.000. Het geldbedrag aan effecten, zoals aandelen en obligaties, nam toe van € 13.000 begin 2010 naar € 15.000 op 1 januari 2011. Ruim 20% van de huishoudens bezat effecten. Bank- en spaartegoeden van huishouden waren begin 2011 goed voor € 14.000; evenveel als een jaar eerder. Bijna iedereen heeft een bank- en/of spaarrekening. Begin 2011 waren er 151.000 huishoudens met een vermogen van € 1 miljoen of meer. Dat waren er 12.000 minder dan een jaar eerder. Ook het aantal huishoudens met een vermogen van € 100.000 tot € 1 miljoen daalde. Het aantal huishoudens met een negatief vermogen of een vermogen tot € 5.000 daarentegen, nam toe.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verplichting tot het verlenen van medewerking voor verzorgingsvruchtgebruik

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De vrouw is in 1989 gehuwd met de bijna twintig jaar oudere erflater. Zij heeft voor het huwelijk haar onderneming gestaakt en is met de man in Italië gaan wonen. Zij hebben nooit kinderen gekregen. Erflater is eerder gehuwd geweest en heeft in dit huwelijk wel kinderen gekregen. Erflater en de vrouw hebben tot 1995 samengewoond. In Duitsland is een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt die in 2000 zonder rechterlijke uitspraak is geëindigd. Erflater heeft vanaf 2002 regelmatig (riante) bedragen overgemaakt aan de vrouw. In het testament zijn de kinderen als enige erfgenamen benoemd en is de vrouw onterfd. De kantonrechter heeft de kinderen veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van een verzorgingsvruchtgebruik ten behoeve van de vrouw. De echtscheidingsprocedure in dezen is zonder rechterlijke uitspraak geëindigd. Deze onderhavige procedure valt derhalve niet onder artikel 4:39 BW, waarin is bepaald dat een echtgenote geen aanspraak kan maken op een vruchtgebruik indien een echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt, maar vanwege overlijden niet tot echtscheiding heeft kunnen leiden. De omstandigheid dat partijen reeds jaren apart hebben geleefd, doet hieraan niet af, zo oordeelt het hof. Het hof stelt vast dat in casu sprake was van een totale (gedeeltelijke) samenlevingsperiode van 26 jaar. De vrouw en erflater hebben vervolgens 16 jaar niet meer samengewoond. De vrouw heeft geen pensioenvoorziening opgebouwd en komt niet in aanmerking voor AOW. Zij heeft de opbrengsten uit de verkoop van haar onderneming aan haar eerste echtgenoot moeten betalen. Tijdens het huwelijk met erflater heeft de vrouw niet gewerkt en heeft zij van zijn vermogen geleefd. Na beëindiging van de relatie heeft vrouw geen relevante inkomsten uit werk verworven. Zij heeft naast de ANW-uitkering geen andere inkomsten. Na beëindiging van de relatie heeft de vrouw tussen 2002 en 2008 in totaal € 264.500 van erflater ontvangen. Haar maandelijkse lasten bedragen € 1.688,95. Volgens het hof was het de keuze van de vrouw om haar onderneming te staken, niet meer te werken (ook niet na beëindiging van de relatie, hoewel zij daartoe in staat was), geen pensioen op te bouwen en haar aanspraak op Duits pensioen af te kopen, terwijl zij wel tot middelen daartoe heeft beschikt. Daarnaast heeft zij nagelaten om van de bedragen die zij van erflater ontving te sparen. Gelet hierop oordeelt het hof dat een Duitse bijstandsuitkering een passende voorziening zou zijn. Echter, de vrouw is steeds royaal verzorgd door erflater en heeft haar uitgavenpatroon hierop afgestemd. Zij hoefde daarom – na het overlijden van erflater – niet direct rekening te houden met een terugval in inkomsten tot bijstandsniveau. Het hof acht het passend dat de vrouw vijf jaar tijd krijgt om haar uitgavenpatroon aan te passen. Het hof overweegt bij het bepalen van de hoogte van het vruchtgebruik dat in het onderhavige geval rekening dient te worden gehouden met de ANW-uitkering die de vrouw uitvangt, haar vermogen ten tijde van het overlijden van erflater, de saldi op haar bankrekeningen en het bedrag dat zij heeft ontvangen uit de verkoop van sieraden die zij van erflater had ontvangen. Met een vordering ter zake een geldlening van de vrouw op X wordt geen rekening gehouden, aangezien vaststaat dat X geen verhaal biedt. Het hof veroordeelt de kinderen tot medewerking aan het vestigen van een verzorgingsvruchtgebruik ten behoeve van de vrouw op alle goederen van de nalatenschap van erflater tot een bedrag van € 23.623, waarbij geldt dat het vruchtgebruik eindigt op 29 maart 2014 of eerder indien het bedrag volledig aan de vrouw is uitgekeerd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verrekenbeding en ‘opgepotte winst’

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Aan toepassing van artikel 1:141 lid 4 BW wordt toegekomen wanneer (1) een verrekenbeding is overeengekomen dat ondernemingswinsten omvat en (2) winsten, die naar normen van het maatschappelijk verkeer uitgekeerd hadden kunnen worden, in de onderneming zijn ‘opgepot’. Artikel 1:141 lid 4 BW heeft in de rechtspraktijk tot veel onduidelijkheid geleid. In dit artikel gaat de auteur in op de vraag wat er nu precies verrekend moet worden als eenmaal is vastgesteld dat een verrekenbeding ondernemingswinsten omvat.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verrekening alimentatie met overbedelingsvordering uit zelfde convenant

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Partijen komen in hun echtscheidingsconvenant overeen dat de vrouw in de echtelijke woning blijft. De man krijgt een vordering wegens overbedeling op haar, die hij in hetzelfde convenant cedeert aan hun drie kinderen. Het convenant bevat ook een alimentatiebedrag. De man eist – na verkoop van de woning – het bedrag wegens overbedeling op van de vrouw, daarbij handelend namens het kind waarover alleen hij gezag heeft. De vrouw beroept zich op verrekening met de niet-betaalde alimentatie. Het hof wees dat beroep af. De vrouw gaat met succes in cassatie. Het uitzonderingskarakter van de in artikel 6:130 lid 1 BW aan de schuldenaar toegekende bevoegdheid brengt mee dat deze slechts kan worden aanvaard als de tegenvordering waarop de schuldenaar zich beroept, voldoende nauw samenhangt met de gecedeerde vordering om doorbreking van de in artikel 6:127 lid 2 BW neergelegde hoofdregel (van identiteit van partijen) te kunnen rechtvaardigen. Het antwoord op de vraag of dit het geval is, moet in beginsel worden gegeven naar de stand van zaken op het moment waarop de cessie op de voet van artikel 3:94 lid 1 BW aan de schuldenaar wordt medegedeeld, tenzij partijen bij de rechtsverhouding waaruit de gecedeerde vordering voortvloeit anders hebben bepaald, of uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Daarbij moet worden gelet op alle omstandigheden van het geval (HR 21 januari 2000, LJN AA4438). In het onderhavige geval is de tegenvordering die de vrouw wil verrekenen met de gecedeerde vordering van de man vastgelegd in artikel 4 van het convenant. De vordering van de man uit overbedeling, die bij het convenant op voorhand is gecedeerd aan [kind 3], is vastgelegd in artikel 6.4 van dat convenant. Evenwel brengt de enkele omstandigheid dat vordering en tegenvordering in hetzelfde document zijn geregeld, niet noodzakelijk mee dat zij uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien in de hiervoor bedoelde zin. Dit klemt in het onderhavige geval te meer, omdat de vordering van de man is gebaseerd op overbedeling van de vrouw bij de afwikkeling van de gemeenschap die tussen hen beiden bestond, terwijl de tegenvordering van de vrouw alimentatierechtelijk van aard is en berust op de ook na echtscheiding tot op zekere hoogte nog voortdurende lotsverbondenheid tussen de gewezen echtelieden. Anderzijds is van belang dat partijen een overeenkomst (het convenant) hebben opgemaakt en ondertekend voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure. De ervaring leert dat partijen vaak ernaar streven in een dergelijk convenant een alomvattende regeling van hun onderlinge verhouding vast te leggen. De omstandigheid dat vordering en tegenvordering aldus in één en dezelfde overeenkomst zijn erkend, kan een aanwijzing zijn voor de te dezen vereiste samenhang. Het onderdeel neemt klaarblijkelijk tot uitgangspunt dat het beroep op verrekening van de vrouw mede daarop berust dat die samenhang tussen beide vorderingen voortvloeit uit het convenant. Het hof heeft niet iets anders vastgesteld. Hieruit volgt dat het hof op ontoereikende gronden in zijn eindarrest heeft overwogen dat het verrekeningsverweer van de vrouw afstuit op het wederkerigheidsvereiste van artikel 6:127 lid 2 BW. De Hoge Raad oordeelt dat vernietiging en verwijzing dienen te volgen, opdat het verwijzingshof, met inachtneming van het vorenstaande, kan beoordelen of in het onderhavige geval is voldaan aan voormelde eis van voldoende nauwe samenhang tussen vordering en tegenvordering teneinde te kunnen aannemen dat de tegenvordering voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding (artikel 6:130 lid 1 BW). Indien de verwijzingsrechter tot het oordeel komt dat aan genoemde eis is voldaan, dient ook de door de man betwiste omvang van de tegenvordering van de vrouw te worden vastgesteld. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verval rechtsvordering tot verdeling

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Gesteld noch gebleken is dat de afspraken die partijen hebben gemaakt over de uitvoering van het convenant afdoen aan de verdeling, zoals die in het convenant is overeengekomen of een wijziging behelzen van de destijds gemaakte afspraken. Evenmin is gesteld of gebleken dat partijen in de berekening van het bedrag dat de man nog diende te betalen aan de vrouw een ander uitgangspunt hebben gekozen dan het bedrag van ƒ 739.190,-. Uit de berekeningen die de man aan de vrouw op 12 september 2007 per mail zond, blijkt dat de man uitging van een bedrag van ƒ 735.000,-. Dat in aanvulling op het convenant nadere afspraken zijn gemaakt over de uitvoering daarvan, betekent naar het oordeel van het hof niet dat daardoor de verdeling pas volledig wordt. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de man dat de nadere afspraken van februari 2008 pas de verdeling hebben voltooid en dat ook toen pas de vervaltermijn is gaan lopen. Het hof is van oordeel dat zolang er geen uitvoering is gegeven aan de verdeling en de overeengekomen toedeling van de baten aan elk van partijen is geëffectueerd, ook de schuld wegens overbedeling nog niet hoeft te worden voldaan, laat staan dat daarover de wettelijke rente is verschuldigd.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Vervangende toestemming voor verhuizing

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De rechtbank verleent de moeder vervangende toestemming om met de twee kinderen naar Gelderland te verhuizen. Onweersproken is dat het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid zowel tijdens als na het huwelijk bij de moeder heeft gelegen. Daarnaast is komen vast te staan dat de moeder niet in de echtelijke woning kan blijven wonen. De moeder heeft haar familie en nieuwe partner in Gelderland en zij heeft de verhuizing naar het oordeel van de rechtbank goed voorbereid. Hoewel de vader thans een ruime zorgregeling heeft en in grote mate betrokken is bij zijn kinderen, is de rechtbank van oordeel dat de moeder haar best heeft gedaan om de vader tegemoet te komen. Daarbij wordt in overweging genomen dat de moeder een uitbreiding van de zorgregeling heeft voorgesteld, waarbij zij tevens heeft aangeboden om de kinderen te halen en te brengen. Ten slotte laat de rechtbank meewegen dat de communicatie tussen de ouders goed is. De contacten tussen de vader en de minderjarigen zullen door de verhuizing onvermijdelijk minder intensief worden, maar alle belangen tegen elkaar afwegende acht de rechtbank dit niet onaanvaardbaar. De rechtbank acht de verhuizing dan ook niet in strijd met de belangen van de kinderen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Vervangende toestemming voor verhuizing geweigerd

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Man en vrouw zijn gescheiden. Zij hebben het gezamenlijk gezag over hun zesjarige kind A. De communicatie tussen man en vrouw is moeizaam en mediation heeft geen succes gehad. De vrouw verzoekt (onder meer) vervangende toestemming om met A te verhuizen naar haar eigen geboorteplaats, circa 185 km van de huidige woonplaats. Conform vaste rechtspraak (o.a. HR 25 april 2008, LJN BC5901) dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen, zoals: 1. het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten; 2. de noodzaak om te verhuizen; 3. de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid; 4. de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren; 5. de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg; 6. de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving; 7. de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg; 8. de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing; 9. de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen; 10. of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de verhuizende ouder. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de vrijheid van de vrouw om haar leven in vrijheid te kunnen inrichten zijn begrenzing in de belangen van A en van de man. De rechtbank begrijpt de verhuiswens van de vrouw, maar ziet de door haar gestelde noodzaak er niet van in. Ook acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat de vrouw nauwelijks binding heeft met haar huidige woonplaats D, waar zij inmiddels elf jaar woont. Volgens de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat verbreking van de continuïteit van woon- en sociale leefomgeving voor een kind ingrijpend is. Een verhuizing binnen de huidige woonplaats heeft die nadelen veel minder. De vrouw staat weliswaar een contactregeling voor die qua intensiteit identiek is aan de huidige regeling, maar deze regeling zal, gezien de afstand, problematischer worden. De rechtbank komt tot de slotsom dat niet kan worden geoordeeld dat enig belang van A met een verhuizing is gediend.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verzoek OvJ tot voornaamswijziging in verband met geslachtsnaamaanduiding afgewezen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De rechtbank toetst aan artikel 1:4 BW. In lid 2 is opgenomen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand weigert in een geboorteakte voornamen op te nemen die ongepast zijn, of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn. In dit wetsartikel is niets opgenomen over het niet mogen opnemen van een voorvoegsel dat een geslachtsnaamaanduiding inhoudt, zoals dat in het onderhavige geval is gebeurd. Verzoeker heeft niet nader onderbouwd waarom er desondanks strijd zou zijn met enig wetsartikel.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verzoek tot teruggeleiding naar Italië toegewezen

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de achterhouding van de minderjarigen door de moeder in Nederland plaatsgevonden in strijd met het Italiaanse gezagsrecht van de vader. Blijkens artikel 317bis van de Codice Civile Italiano (CC) komt gezag ook toe aan de ouder die het kind heeft erkend, dan wel aan samenlevende ouders indien zij het kind beiden hebben erkend. De rechtbank stelt vast dat de minderjarigen de achternaam van de vader dragen. Nu een kind ingevolge artikel 262 CC de achternaam van die ouder verkrijgt die het kind als eerste erkent, dan wel de achternaam van de vader indien de erkenning door de ouders gelijktijdig geschiedt, moet het ervoor worden gehouden dat de vader de minderjarigen heeft erkend. Nu niet in geschil is dat de vader en de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarigen samenleefden, is daarmee vast komen te staan dat de vader mede met het gezag over de minderjarigen is belast. Naar het oordeel van de rechtbank is er meer dan één jaar verstreken tussen de achterhouding van de minderjarigen in Nederland en het tijdstip van indiening van het teruggeleidingsverzoek bij de rechtbank, doch is er geen sprake van ‘worteling’ als bedoeld in artikel 12 lid 2 van het Haagse Verdrag. De moeder heeft op 20 augustus 2010 een asielaanvraag in Nederland ingediend en vervolgens met haar vier kinderen in verschillende asielzoekerscentra verbleven. Eerst met ingang van 18 april 2011 staat de moeder in Rotterdam ingeschreven en leeft zij met de minderjarigen in gezinsverband met haar nieuwe partner samen. Vanaf dat moment is er voor de minderjarigen pas sprake van een min of meer stabiele, vaste leefomgeving op basis waarvan worteling kan gaan plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank is sinds dit tijdstip niet een zodanige tijd verstreken dat de drie jongste minderjarigen (respectievelijk 10, 8 en 6 jaar) zich inmiddels dusdanig aan hun nieuwe omgeving hebben gehecht dat zij fysiek, emotioneel en sociaal gebonden zijn aan hun nieuwe omgeving en op die grond de terugkeer naar Italië zou moeten worden geweigerd. Voor zover is betoogd dat de oudste minderjarige (13 jaar) in Nederland geworteld zou zijn, overweegt de rechtbank dat de oudste minderjarige, anders dan zijn jongere zusjes en broertje, pas met ingang van september 2011 naar school gaat en de Nederlandse taal nog lang niet zo goed beheerst als zijn jongere zusjes en broertje. Daar komt bij dat hij tijdens het kinderverhoor heeft verklaard dat hij graag teruggaat naar Italië, omdat hij Italië mist en hij zich daar meer thuis voelt dan in Nederland. Voorts is niet gebleken dat de terugkeer geweigerd dient te worden op een van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 of 20 van het Haagse Verdrag.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Verzoek wijziging alimentatie

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Hoewel de man de financiële situatie van de vrouw ter discussie heeft gesteld, heeft de vrouw volstrekt onvoldoende stukken overgelegd waaruit haar financiële situatie blijkt. Er zijn geen jaarstukken, noch aangiften en aanslagen inkomstenbelasting in het geding gebracht van het jaar 2010. De vrouw heeft verklaard dat zij geen aangifte heeft gedaan. Het hof acht het onaannemelijk dat de vrouw niet beschikt over dergelijke jaarstukken, gelet op het feit dat de vrouw zelfstandig ondernemer was. De vrouw heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven voor het ontbreken van de aangifte 2010. Van (de door de vrouw gestelde wisselende) inkomsten en uitgaven van de vrouw is niets bekend, zodat de vrouw het hof niet in staat heeft gesteld om haar draagkracht te becijferen en maakt zij het het hof tevens onmogelijk om de draagkracht van partijen te vergelijken. De vrouw heeft – voor het eerst – tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat zij arbeidsongeschikt is, aangezien zij in februari 2010 is geopereerd aan haar nieren en thans viermaal per dag wordt gekatheteriseerd (een sessie duurt volgens de vrouw dertig minuten) door een medewerkster van thuiszorg. De man heeft ter zitting deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist, onder meer omdat de vrouw volgens hem verre internationale reizen maakt en dan wel in staat lijkt te zijn zichzelf te katheteriseren. De vrouw heeft vervolgens verklaard dat zij op vakanties ziekenhuizen bezoekt, maar dat zij – in geval van nood – zichzelf kan behandelen, hoewel dit niet wenselijk is. Gelet op het feit dat de vrouw haar stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd en heeft nagelaten bewijsstukken hieromtrent in het geding te brengen, kan de vrouw enkel op haar uitlatingen geen verdiencapaciteit worden ontzegd. Tevens is ter zitting van het hof gebleken dat de vrouw na afloop van de ziektewetperiode, op 22 augustus 2010, de mogelijkheid tot het verkrijgen van een WIA-uitkering niet heeft benut. De vrouw stelt dat zij een dergelijke uitkering niet nodig heeft, omdat zij kan leven van het inkomen van haar partner. Hoewel het ter vrije keuze is van de vrouw een dergelijke uitkering aan te vragen, had het in onderhavig geval op de weg van de vrouw gelegen om het verzekerd risico tegen arbeidsongeschiktheid door middel van een WIA-aanvraag te laten toetsen. Door dit na te laten, is niet vastgesteld kunnen worden of de vrouw al dan niet recht heeft op een inkomensvervangende uitkering. Hierdoor heeft zij de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vervangend inkomen, en mitsdien de mogelijkheid om (mede) bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon, onbenut gelaten. Het hof is van oordeel dat dit handelen van de vrouw voor haar rekening en risico dient te komen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - VoorZorg effectief tegen huiselijk geweld

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het programma VoorZorg is effectief tegen huiselijk geweld. Dat blijkt uit recent onderzoek. Bij VoorZorg worden vrouwen die zelf mishandeld zijn of waar het risico groot is dat ze hun kind gaan mishandelen, al tijdens hun zwangerschap begeleid door een GGD-verpleegkundige. Huiselijk geweld is een vorm van kindermishandeling met negatieve gevolgen voor zowel moeder als kind. Uit verschillende studies blijkt dat kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld later een verhoogd risico hebben om zelf een dader en/of slachtoffer te worden. Een geschiedenis van geweld in de jeugd vergroot zesmaal de kans om later als volwassene geweld te plegen of er later slachtoffer van te zijn. Preventie van huiselijk geweld is dus erg belangrijk en daar richt VoorZorg zich op, onder andere door de vrouwen bewust te maken van hun situatie. In Amsterdam, Rotterdam en Noord-Holland wordt VoorZorg ingezet en is het resultaat erg positief. Significante effecten zijn aangetoond, waaronder minder kindermishandeling, minder spoedeisende hulpbezoeken wegens ongelukken, minder arrestaties en veroordelingen bij kinderen tot vijftien jaar, minder vroeggeboorten en hoger geboortegewicht van baby’s en minder gedragsproblemen door alcohol- en drugsgebruik van de moeders.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Voorziening in het gezag door de benoeming van een voogd (oom)

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het hof stelt voorop dat indien één of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, of het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is, kan worden voorzien in het gezag door middel van tijdelijke voogdij (artikel 1:253r lid 1 jo. 1:253q BW). Uit het raadsrapport van 3 januari 2011 komt naar voren dat de moeder begin september 2009 een verzoek heeft ingediend bij de Voogdijraad te [woonplaats buitenland] om de oom en diens vrouw te belasten met de voogdij over de minderjarige. De moeder kon namelijk de gedragsproblemen van de minderjarige niet meer aan. Zij meende dat de minderjarige betere toekomstmogelijkheden zou hebben in Nederland. De Raad heeft op verzoek van de Voogdijraad te [woonplaats buitenland] in de periode van 26 januari 2010 tot en met 4 februari 2010 een onderzoek verricht en geconcludeerd geen bezwaren te zien tegen de komst van de minderjarige naar Nederland. De oom heeft zich reeds toen bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Om onduidelijke redenen is hier echter geen vervolg aan gegeven. Op 14 maart 2010 is de minderjarige vanuit [woonplaats buitenland] naar Nederland vertrokken en sindsdien verblijft hij bij de oom en diens vrouw, alwaar het over het algemeen goed met hem gaat. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er thans weinig contact is tussen de oom en de minderjarige enerzijds en de moeder anderzijds. Daarnaast is de moeder uitsluitend via de grootmoeder telefonisch te bereiken. Hierdoor kunnen beslissingen aangaande de minderjarige moeizaam worden verkregen, hetgeen naar het oordeel van het hof – mede gelet op de specifieke opvoedingsvraag aan de zijde van de minderjarige – niet in het belang van de minderjarige is. Gelet hierop, alsmede op het feit dat de moeder nog altijd op [woonplaats buitenland] verblijft, is het hof van oordeel dat de moeder (al dan niet tijdelijk) in de onmogelijkheid verkeert het ouderlijk gezag over de minderjarige uit te oefenen. Teneinde in het ouderlijk gezag over de minderjarige te voorzien, benoemt het hof de oom – nu van bezwaren daartegen niet is gebleken – tot tijdelijk voogd over de minderjarige.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Vorderingen kinderen bij een OBV zijn opeisbaar als langstlevende ouder ‘gaat emigreren’

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
In een zaak die onlangs door Hof Leeuwarden is beslist, rees de vraag hoever aan het voornemen tot emigratie al uitvoering moest worden gegeven, wilden de vorderingen van de kinderen uit de OBV ten aanzien van de nalatenschap van vader opeisbaar zijn. Aangezien dit een onomkeerbaar moment is, kwam het hof na uitlegging van het testament tot de conclusie dat hieraan niet te snel wordt toegekomen. De bescherming van de langstlevende echtgenoot staat hierbij voorop. (Gerechtshof Leeuwarden, 13 december 2011, LJN BU8208.)

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Vrouwen nog steeds op flinke pensioenachterstand

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Het aandeel vrouwen van 65 jaar en ouder met een aanvullend pensioen is de afgelopen tien jaar toegenomen. Het verschil met de mannelijke 65-plussers is echter nog steeds groot. Bovendien ontvingen vrouwen gemiddeld de helft minder aan aanvullend pensioen dan mannen. Dat maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op 24 januari bekend. In 2000 had 50% van de vrouwen een aanvullend pensioen naast de AOW, in 2010 was dit toegenomen tot 59%. Dit percentage is aanzienlijk lager dan bij de mannen, van wie 92% in 2010 een aanvullend pensioen ontving. Vooral onder gehuwde of samenwonende vrouwen was het aandeel met een aanvullend pensioen betrekkelijk klein. Wel is onder hen dit aandeel de afgelopen tien jaar het hardst gegroeid: van 21 naar 36%. Bij alleenstaande vrouwen steeg het aandeel met een aanvullend pensioen slechts weinig. Het gaat vaak niet alleen om het pensioen dat zij vroeger tijdens hun actieve loopbaan zelf hebben opgebouwd, maar ook om nabestaandenpensioen. Bij hen is het verschil met mannen dan ook veel kleiner dan bij 65-plussers met een partner. De stijging van het aandeel vrouwen met aanvullend pensioen komt doordat jongere generaties die in de AOW stromen, vaker een aanvullend pensioen hebben dan oudere generaties. Zo had in 2010 slechts 27% van de 75- tot 80-jarige vrouwen met partner een aanvullend pensioen. Van de vrouwen die tien jaar jonger zijn, was dat 45%. Wanneer vrouwen een aanvullend pensioen hebben, is dat gemiddeld veel lager dan dat van mannen. Over 2010 ontvingen vrouwen gemiddeld € 8.000 bruto aan aanvullend pensioen. Dit was half zoveel als mannen kregen. Het verschil in het aanvullend pensioen tussen vrouwen en mannen was het grootst onder 65-plussers met een partner. Bij deze groep is de kloof de afgelopen tien jaar bovendien toegenomen. Bedroeg het aanvullend pensioen van vrouwen met een partner in 2000 nog 38% van dat van de mannen, in 2010 was dat nog maar 33%.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Wangedrag vrouw jegens man?

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
Bij tussenbeschikking van 23 maart 2011 is voorshands aannemelijk geacht dat de vrouw wangedrag heeft gepleegd jegens de man door een advocaat te benaderen van wie zij wist dat hij optrad tegen beleggings- en vastgoedfondsen. In die beschikking is de vrouw toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de stelling van de man dat sprake is van wangedrag van de vrouw jegens de man. De man heeft – kort gezegd – verzocht te bepalen dat hij niet alimentatieplichtig jegens de vrouw is in verband met wangedrag van de vrouw. De vrouw heeft stukken aan (het kantoor van) haar advocaat overhandigd, die korte tijd later door een kantoorgenoot van haar advocaat aan de media en obligatiehouders zijn verstuurd. Niet is gebleken van zodanig wangedrag van de vrouw dat de man op die grond niet alimentatieplichtig is. Ook de overige door de man genoemde punten kunnen die conclusie niet dragen. De sms’jes van de vrouw in de periode kort na het uiteengaan passen in een verband waarin over en weer dingen zijn gezegd. De man heeft selectief berichten overgelegd, waardoor dit verband niet helder is, maar dat de vrouw de man met haar uitlatingen onevenredig heeft gegriefd, kan aldus niet worden vastgesteld. De verklaring van de vrouw over de gang van zaken omtrent de beschuldiging van seksueel misbruik van de dochter van partijen acht de rechtbank afdoende. Naar aanleiding van zorgelijke uitlatingen van de dochter heeft de vrouw het zekere voor het onzekere genomen. Zij is daarin wellicht te ver gegaan, maar dit heeft geen gevolgen voor de alimentatieplicht van de man jegens haar, nu een verband tussen beide niet aanwezig is.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Wijziging van de onderhoudsbijdrage, beoordeling van de draagkracht

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
De dochter stelt dat bij het bepalen van de draagkracht van de man tot het betalen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie, rekening dient te worden gehouden met het (hogere) salaris dat hij bij bedrijf A waar hij tot en met mei 2009 werkzaam was, heeft verdiend. Volgens de dochter moet de man in staat worden geacht opnieuw inkomsten uit arbeid te genereren ter grootte van dat salaris, door middel waarvan hij een hoger inkomen uit arbeid had dan hij thans heeft. Het hof volgt de stelling van de dochter niet. Het hof is van oordeel dat de man aan de op hem rustende inspanningsverplichting heeft voldaan door na zijn ontslag bij bedrijf A zich opnieuw een vergelijkbaar inkomen te verwerven. De man heeft in het tijdvak vanaf 16 maart 2010 twee dienstverbanden en werkt in totaal ruim 50 uur per week. Niet kan worden volgehouden dat de man aldus op verwijtbare wijze verdiencapaciteit onbenut heeft gelaten. Nu de man aldus van zijn inkomensvermindering geen verwijt kan worden gemaakt, wordt zijn draagkracht berekend met inachtneming van zijn huidige inkomen.

REP 2012, afl. 2 - Sign. - Wrakingsverzoek rechter in echtscheidingszaak

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012
In deze zaak gaat het om een echtscheidingsprocedure waarbij de man en de vrouw elkaar flink in de haren vliegen. Tijdens de zitting doet de rechter een aantal uitspraken waaraan de man en zijn advocaat zich hevig ergeren. Direct na de zitting dient de advocaat van de man per fax een wrakingsverzoek in. De advocaat voert, ter onderbouwing van zijn verzoek, de volgende omstandigheden aan: 1. de rechter nam op de zitting steeds wisselende standpunten in over de vraag of zij de echtscheiding zou uitspreken, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan; 2. de rechter gaf de man geen gelegenheid te bewijzen dat de vrouw met een ander samenwoonde ‘als ware zij gehuwd’ (artikel 1:160 BW); 3. de rechter vroeg de advocaat of hij wel vaker familiezaken deed en of hij wel lid was van de vFAS. De wrakingskamer stelt allereerst vast dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen ‘die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.’ Volgens de wrakingskamer is zulks in casu niet het geval. De rechter heeft zich op de zitting zoveel mogelijk laten leiden door het belang van de minderjarige kinderen en wilde voorkomen dat de kinderen als gevolg van de echtscheiding van hun ouders onherstelbare schade zouden oplopen. Dat de rechter tijdens de zitting verschillende gevolgen heeft verbonden aan het ontbreken van een ouderschapsplan, is geen teken van vooringenomenheid, maar laat juist zien dat de rechter openstond voor de argumenten van beide partijen. De man is er verder door de rechter op gewezen dat het bewijs dat hij wilde aanvoeren voor het feit dat de vrouw met iemand anders samenwoonde ‘als ware zij gehuwd’ erg mager was. Dit bewijs zou volgens de man bestaan uit een aantal sms-berichten en het doen horen van zijn schoonvader als getuige. De opmerking van de rechter over deze kwestie (‘U kent de rechtspraak daarover.’) leidt evenmin tot de conclusie dat de rechter partijdig zou zijn geweest. Ten slotte staat de wrakingskamer stil bij de (vermeende) opmerkingen van de rechter over het gebrek aan kennis en ervaring bij de advocaat van de man over familierechtzaken. Hierover meldt de wrakingskamer dat op zich niet duidelijk is waarom de rechter deze vragen heeft gesteld, maar dat ook deze opmerkingen geen zwaarwegende aanwijzing vormen om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was.