REP 2012, afl. 3 - Sign. - Erfgenamen verdeeld over uitleg testament
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-05-2012 Erflater heeft bij testament mevrouw X en de heer Y tot zijn erfgenamen benoemd, ieder voor de helft. Tot de nalatenschap behoorde een woning. In het testament was, op straffe van onterving, de last opgenomen om het onroerend goed ‘slechts met beider toestemming te verkopen’. Erflater is in 1980 overleden. X en Y zijn verdeeld geraakt over de uitleg van de last, hetgeen tot vele procedures heeft geleid. In 2009 heeft het hof bevolen de woning aan Y toe te delen. Y heeft in 2011 de woning weer verkocht. De vraag is: leidt dit alsnog tot onterving van Y? Al vanaf 2003 hebben X en Y elkaar in rechte betrokken in verband met de uitleg van het testament en de daarin opgenomen last. X had zich in deze procedures op het standpunt gesteld dat het de bedoeling was van erflater dat zij tot haar dood gratis in het huis zou mogen blijven, mede gezien de sinds 1959 bestaande affectieve relatie tussen hen. De rechtbank, die zich genoodzaakt zag de bepalingen van het testament uit te leggen, deelde die zienswijze niet. Volgens de rechtbank kon uit het testament geen onderscheid tussen de erfgenamen ten gunste van X worden opgemaakt, hetgeen wel voor de hand had gelegen als dat de bedoeling van de erflater was. X is in 2008 overleden. Z is haar enig erfgenaam. In 2009 had het hof voor recht verklaard ‘dat doen toescheiden van de in de nalatenschap vallende onroerende zaak aan Y niet wordt getroffen door onterving als bedoeld in de last in het testament, ook niet indien in de akte van toescheiding deze last niet wordt opgelegd aan Y’. Het hof heeft partijen voorts veroordeeld hun medewerking te verlenen aan de overdracht van de volledige eigendom van de onroerende zaak aan Y. Het conflict laait weer op nadat Y, zonder instemming van Z, op 1 juni 2011 een overeenkomst heeft ondertekend ter zake van de verkoop van de onroerende voor een bedrag van € 390.000. Z vordert daarop een verklaring voor recht dat Y in strijd heeft gehandeld met de aan hem opgelegde testamentaire last. Volgens Z moet Y als onterfd worden beschouwd, aangezien hij op 1 juni 2011 de onroerende zaak heeft verkocht, terwijl die zaak op dat moment nog deel uitmaakte van de nalatenschap van erflater. De door het hof gelaste verdeling was op dat moment immers nog niet geëffectueerd, terwijl de onroerende zaak ook nog niet in volledige eigendom aan Y was overgedragen. Volgens Y mag de last niet zo worden uitgelegd. Hij stelt daartoe (1) dat de last geen duidelijke zin heeft, (2) dat deze zo moet worden uitgelegd dat deze zich richt tegen de erfgenamen van erflater, zodat (3) de last na het overlijden van X is komen te vervallen en (4) er geen in rechte te respecteren belang is bij naleving van de last, gezien de veroordeling door het hof. Bovendien, zo stelt Y, heeft het hof reeds impliciet toepassing gegeven aan artikel 4:134 BW, dat de rechter de bevoegdheid geeft de last te wijzigen of op te heffen. Y verzoekt daarom de rechtbank – bij wijze van verweer met terugwerkende kracht – de last op basis van artikel 4:134 BW op te heffen. De rechtbank stelt vast dat het hof had beslist dat in de last geen gratis woonrecht voor X moet worden gelezen. Over de vraag die thans aan de orde is (te weten of het tekenen van een koopovereenkomst voorafgaande aan de eigendomsoverdracht aan Y leidt tot onterving van Y), heeft het hof niets beslist. Het arrest van het hof heeft op dat punt dus geen gezag van gewijsde. Ook het verweer dat het hof impliciet toepassing heeft gegeven aan artikel 4:134 BW wordt verworpen. Nog afgezien van het feit dat Y destijds niet heeft verzocht de last geheel of gedeeltelijk op te heffen, of die te wijzigen, hetgeen voor de toepassing van artikel 4:134 BW is vereist, kan in het arrest van het hof niet meer worden gelezen dan dat het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigt, waar voor recht is verklaard dat ‘doen toescheiden van de in de nalatenschap vallende onroerende zaak aan de heer Y niet wordt getroffen door onterving als bedoeld in de last in het testament, ook niet indien in de akte van toescheiding deze last niet wordt opgelegd aan de heer Y’. Van toepassing van artikel 4:134 BW is in elk geval geen sprake. Dat betekent dat de last nog geldt. De vraag is dus of de last zo moet worden uitgelegd dat de koopovereenkomst van 1 juni 2011 leidt tot onterving van Y. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Door het inmiddels in kracht van gewijsde gegane arrest van het hof 12 mei 2009 staat vast dat de woning in eigendom dient te worden overgedragen aan Y, tegen inbreng van € 260.000. Daarmee is definitief beslist wat er met de woning zal gebeuren. Tussen partijen staat ook vast dat het Y, nadat hij de volle eigendom van de woning zal hebben verkregen, vrij staat de woning te verkopen zonder toestemming van Z. Niet kan worden aangenomen dat de erflater met de testamentaire last kennelijk wenste te regelen dat het een erfgenaam, aan wie de zaak uit hoofde van een rechterlijke uitspraak zal worden toegescheiden, zelfs niet vrijstaat een koopovereenkomst te sluiten met betrekking tot de onroerende zaak die eerst tot uitvoering zal komen nadat de zaak aan hem zal zijn toegedeeld. Daar komt bij dat erflater in zijn uiterste wil kennelijk heeft wensen te regelen dat X en Y slechts gezamenlijk zouden verkopen. Nu X is overleden, doet die situatie zich niet meer voor. Hiermee is deze zaak echter nog niet klaar. Partijen hebben nog een groot aantal geschilpunten, waaronder de wijze van verrekening van verschillende kosten en de huuropbrengsten van het onroerend goed. Het geschil tussen partijen is of aan het arrest van het hof behoorlijk uitvoering is gegeven. De rechtbank houdt iedere beslissing aan om duidelijkheid te krijgen over de kosten en opbrengsten van de woning.