REP 2012, afl. 6 - Sign. - Kinderalimentatie verschuldigd door donor met family life
Aflevering 6, gepubliceerd op 01-09-2012 M is de biologische vader van de minderjarige Z. Hij is geen verwekker, maar donor. V is de moeder en woont ten tijde van de bevruchting met haar vrouwelijke partner, met wie zij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, naast M. Na beëindiging van de relatie met haar partner, treedt V met M in het huwelijk. Dit huwelijk strandt na enkele jaren. V verzoekt in de echtscheidingsprocedure kinderalimentatie voor Z. Volgens V is M onderhoudsplichtig, omdat (1) hij de biologische vader van Z is, (2) hij family life met Z heeft opgebouwd en (3) Z altijd heeft geweten dat M zijn biologische vader is. Op grond van deze feiten en omstandigheden, zo beargumenteert V, dient M gelijkgesteld te worden met een verwekker. Voor zover de onderhoudsplicht niet gebaseerd zou kunnen worden op artikel 1:394 BW, dient deze te worden gegrond op artikel 8 EVRM. M voert aan dat hij slechts donor was. Partijen hebben daarover ook afspraken gemaakt. Dat Z altijd heeft geweten dat M zijn biologische vader was, betekent niet dat hij méér was dan dat, zo stelt M. Een donor kan niet gelijkgesteld worden met een verwekker en M is naar zijn mening dan ook niet onderhoudsplichtig. Het huwelijk met V heeft daarin geen verandering gebracht. Het family life dat M met Z had, had hij als stiefvader. Het enkele feit dat M de biologische vader van Z is, maakt hem niet onderhoudsplichtig, zo concludeert de rechtbank. Door de samenwoning, en vervolgens het huwelijk, met V (waarbij M tevens in gezinsverband is komen te leven met Z), is echter een nieuwe situatie ontstaan. Reeds uit hoofde van het stiefouderschap van M ontstond voor de duur van het huwelijk met V een onderhoudsplicht jegens Z. M heeft dit ook erkend en in zoverre kon hij dan ook niet zonder meer verwachten dat na het huwelijk de oude situatie zou herleven en de onderhoudsplicht zou eindigen. M is immers, anders dan een stiefouder in het algemeen, tevens biologische ouder van Z. Hij is door de samenwoning biologische ouder met family life geworden en in zoverre enerzijds te vergelijken met ‘de levensgezel die heeft ingestemd met de daad van verwekking’ en anderzijds met de ouder als bedoeld in artikel 1:394 BW. Dat de grondslag daarvan alleen een andere was dan het willen zijn van een vader voor Z, zoals uit de stellingen van M voortvloeit, komt de rechtbank niet aannemelijk voor, omdat de keuze te gaan samenleven met een partner met kind impliciet een keuze voor de verzorging van het kind omvat. Het leven in gezinsverband, als objectief gegeven, zonder de vraag naar de achtergrond daarvan, is een relevante factor bij de vraag of een onderhoudsplicht kan worden aangenomen van een biologische vader. Door feitelijk gedurende langere tijd een deel van de (financiële) zorg voor Z op zich te nemen, is M een verplichting aangegaan die in de gegeven omstandigheden niet eindigt door het eindigen van het huwelijk met V. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er geen alimentatieplicht door de wetgever wordt vastgesteld niet kan afdoen aan artikel 8 EVRM. Er dient een individuele weging plaats te vinden op basis van de omstandigheden van het geval. Daarbij dient mede gewicht te worden toegekend aan de handelwijze van de biologische vader. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke situatie zozeer aansluit bij een gewone ouder-kindrelatie, dat het belang van Z vereist dat M onderhoudsplichtig jegens hem blijft, ook na het uiteengaan van partijen. M voert nog aan dat partijen, voorafgaand aan de verwekking, afspraken op papier hebben gesteld. Onderdeel daarvan was dat V geen kinderalimentatie van M zou vragen. V heeft niet betwist dat er afspraken zijn gemaakt, maar wel dat uitdrukkelijk is afgesproken dat zij geen kinderalimentatie zou verzoeken, althans zij kan zich dat niet herinneren. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of deze afspraak is gemaakt, nu een dergelijke overeenkomst nietig is ingevolge artikel 1:400 lid 2 BW, voor zover hiermee is beoogd een onderhoudsplicht van M opzij te zetten. Weliswaar wordt in dat artikel gesproken over ‘het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud’, terwijl de alimentatieverplichting in dit geval voortvloeit uit een verdrag, maar de strekking van deze bepaling is dat kinderalimentatie van openbare orde is en dat daarvan om die reden geen afstand kan worden gedaan. Artikel 8 EVRM legt een verplichting op, ook aan de wetgever, om een basis te geven voor de aanspraak op levensonderhoud. Dat de wetgever die aanspraak voor een situatie als de onderhavige niet heeft geregeld, maakt niet dat een in strijd hiermee gemaakte afspraak stand kan houden, nog daargelaten dat ten tijde van deze afspraak niet was voorzien dat partijen op enig moment zouden huwen.