REP 2012, afl. 7 - Sign. - ‘Herhaald en ingelast in de beschikking’ en het verkrijgen van kracht van gewijsde
Aflevering 7, gepubliceerd op 01-11-2012 M en V zijn in 1978 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 3 augustus 2009 hebben zij een echtscheidingsconvenant getekend, waarbij zij de gevolgen van hun echtscheiding hebben geregeld. Bij beschikking van 2 september 2009 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en bepaalt dat ‘de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte convenant, als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van deze beschikking’. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld. V wil thans wijziging van het echtscheidingsconvenant wegens een rekenfout. V stelt – kort gezegd – dat het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant rekenfouten bevat. Uit het financiële overzicht, dat aan het convenant is gehecht, blijkt dat M is overbedeeld met een bedrag van € 12.500 en dat V met een gelijk bedrag is onderbedeeld. Tevens blijkt uit het overzicht dat bepaalde bestanddelen van de gemeenschap niet zijn opgenomen in het overzicht, waaronder een hypotheek van € 68.607. V vordert daarom wijziging van het echtscheidingsconvenant. Volgens M is V niet ontvankelijk, aangezien de beschikking, waarvan de inhoud van het convenant onderdeel uitmaakt, in kracht van gewijsde is gegaan en dus gezag van gewijsde heeft verkregen tussen partijen. De kantonrechter verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 november 1982 (NJ 1983, 494), waarin werd bepaald dat indien de rechter zich bij de veroordeling van de ene partij tot betaling aan de andere partij van een uitkering tot levensonderhoud conformeert aan hetgeen partijen te dien aanzien waren overeengekomen (in casu vastgelegd in een convenant), in beginsel moet worden aangenomen dat die veroordeling geen verdere strekking heeft dan om de partij ten behoeve van wie de veroordeling is uitgesproken een executoriale titel te verschaffen teneinde, zo nodig, de nakoming in zoverre van de overeenkomst in rechte af te dwingen. De kantonrechter stelt vast dat de uitspraak van de Hoge Raad zich beperkt tot een afspraak tussen partijen over de te betalen alimentatie. Deze afspraak heeft, ondanks het feit dat zij is vastgelegd in een convenant en opgenomen in een beschikking, naar het oordeel van de Hoge Raad, tussen partijen geen gezag van gewijsde. Het aanhechten van het convenant heeft, volgens de Hoge Raad, slechts het effect van het verschaffen van een executoriale titel. Met deze uitspraak sluit de Hoge Raad aan bij het systeem van de wet, meer specifiek bij het bepaalde in artikel 1:401 BW. Echter, zo benadrukt de kantonrechter, op basis van deze uitspraak kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat (afspraken in) een convenant dat, ongeacht de inhoud, wordt beschouwd te zijn herhaald en ingelast in een echtscheidingsbeschikking nimmer gezag van gewijsde kan verkrijgen. Het onderhavige geschil betreft de afspraken in het convenant die zien op de verdeling van de huwelijksgemeenschap vanwege de echtscheiding. De uitspraak van de Hoge Raad zegt daar niets over. Met het opstellen van het convenant en de daarin vastgelegde verdeling van de gemeenschap hebben partijen beoogd een einde te maken aan het geschil met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en onzekerheid te voorkomen omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt. Door te verzoeken in het dictum te bepalen dat de regeling in het convenant als herhaald en ingelast in de beschikking wordt beschouwd, hebben partijen er volgens de kantonrechter voor gekozen een extra – juridische – stap te zetten. Het is de keuze van partijen om het convenant het zuiver verbintenisrechtelijke karakter te laten verliezen en daarmee de deur voor een beroep op artikel 3:196 BW (benadeling voor meer dan een kwart) te sluiten. Het is daarmee een beslissing van de rechter in de zin van artikel 236 lid 1 Rv geworden; een beslissing waarmee beoogd wordt een einde aan het geschil (namelijk de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap) te maken. Het feit dat de rechter geen of een beperkt inhoudelijk oordeel heeft gegeven over deze beslissing, kan volgens de kantonrechter ook niet op voorhand het karakter van gezag van gewijsde aan de beslissing ontzeggen. Immers, ook verstekvonnissen of vonnissen waarbij door de wel verschenen gedaagde geen verweer wordt gevoerd verkrijgen, indien er geen rechtsmiddel tegen wordt aangewend, gezag van gewijsde tussen partijen. Hieruit valt volgens de kantonrechter af te leiden dat de term ‘beslissing’ niet veronderstelt dat er een debat voor de rechter aan voorafgegaan moet zijn. In dat licht valt niet in te zien waarom een rechterlijke beslissing op gemeenschappelijk verzoek van partijen (en zonder voorafgaand debat) om de gezamenlijke afspraken over de verdeling van de gemeenschap letterlijk op te nemen in dictum wel gezag van gewijsde kan verkrijgen, voor zover dit door het systeem van de wet niet is uitgesloten, en een rechterlijke beslissing op gemeenschappelijk verzoek om dezelfde afspraken vastgelegd in een convenant en aangehecht aan de beschikking als herhaald en ingelast in de beschikking te beschouwen geen gezag van gewijsde kan verkrijgen. De kantonrechter oordeelt dat de in het convenant vastgelegde afspraak tussen partijen in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zoals opgenomen in de beschikking van 2 september 2009, gezag van gewijsde heeft verkregen. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat dezelfde rechtsbetrekking ten grondslag ligt aan het geschil, betekent dit dat V niet ontvankelijk is in haar vordering.