REP 2013, afl. 4 - Sign. - Hof had hogere bijstandsnorm voor 65-plussers tot uitgangspunt moeten nemen
Aflevering 4, gepubliceerd op 01-06-2013 M en V zijn in 1967 gehuwd. Hun huwelijk is in 2004 door echtscheiding ontbonden. Bij beschikking van 17 februari 2009 heeft de rechtbank bepaald dat M met ingang van 1 november 2009 tot 1 maart 2011 aan V partneralimentatie verschuldigd is ten bedrage van € 148 per maand, en van € 194 per maand met ingang van 1 maart 2011. M is op 6 oktober 2009 65 jaar geworden. M verzoekt de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 november 2009 op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek (gedeeltelijk) toe, in die zin dat zij heeft bepaald dat M met ingang van 1 juli 2010 tot 1 maart 2011 een bedrag van € 58 per maand aan alimentatie dient te voldoen, en met ingang van 1 maart 2011 een bedrag van € 89 per maand. In hoger beroep bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, daartoe overwegende: 'Het hof zal bij het bepalen van de draagkracht van M uitgaan van [hiervoor] genoemde feiten en omstandigheden. Daarbij zal, zoals gebruikelijk, de bijstandsnorm voor een alleenstaande (jonger dan 65 jaar) en een draagkrachtpercentage van 60 gehanteerd worden. Anders dan M, ziet het hof geen aanleiding de hogere bijstandsnorm voor 65+ers in de draagkrachtberekening toe te passen. Er gelden voor 65+ers hogere normbedragen, omdat zij zelf meer aan ziektekosten betalen dan vroeger. Nu echter bij het 'vrij te laten bedrag' in de draagkrachtberekening reeds rekening gehouden wordt met de door 65+ers zelf betaalde ziektekosten, dient in de draagkrachtberekening, ook wanneer de betrokkene 65 jaar of ouder is, de bijstandsnorm voor 65-ers te worden aangehouden. Het hof ziet geen aanleiding om op grond van hetgeen M stelt omtrent de interpretatie van de ontstaansgeschiedenis van de Algemene Bijstandswet af te wijken van voormelde richtlijn als vermeld in het Rapport alimentatienormen. De stelling van M, dat als gevolg van toepassing van de bijstandsnorm voor 65-ers het gevaar bestaat dat een onderhoudsverplichting wordt opgelegd die hoger is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, leidt niet tot een ander oordeel. De beslagvrije voet wordt vastgesteld aan de hand van de toepasselijke bijstandsnorm, welke norm bedoeld is ter dekking van de noodzakelijke kosten bij een minimum bestaansniveau. Zoals uit het voorgaande blijkt wordt in de draagkrachtberekening al rekening gehouden met de doorgaans hogere ziektekosten van 65+ers. Dat overige in de bijstandsnorm verdisconteerde kosten voor M zijn gestegen nadat hij 65 jaar is geworden, is niet gesteld. De stelling van M dat rekening gehouden dient te worden met de werkelijke bijstandsnorm voor 65+ers in verband met afschaffing van de aftrekposten voor (specifieke) zorgkosten en de ouderdomsaftrek in 2010, omdat daarvoor geen compensatie is meegenomen in de draagkrachtberekening, volgt het hof evenmin. De afschaffing van deze fiscale voordelen heeft reeds een negatieve invloed op de draagkracht van M, zodat ook dit geen omstandigheid betreft op grond waarvan in de draagkrachtberekening de hogere bijstandsnorm voor 65+ers in aanmerking dient te worden genomen.' In cassatie klaagt M, kort samengevat, dat het hof voor de berekening van zijn draagkrachtloos inkomen, hoewel hij 65-plusser is, uitgaat van de bijstandsnorm voor personen jonger dan 65 jaar. De Hoge Raad volgt het betoog van M dat het hof er ten onrechte van is uitgegaan dat voor 65-plussers hogere normbedragen ingevolge de Wwb gelden omdat zij hogere ziektekosten hebben. Zoals uit de Memorie van Toelichting bij de Wwb blijkt, liggen aan het hogere normbedrag voor 65-plussers niet bepaalde extra lasten ten grondslag die personen jonger dan 65 jaar niet of in mindere mate zouden hebben, maar betreft het een generieke inkomensondersteunende maatregel die verzekert dat 65-plussers, ook als zij onvolledige AOW-rechten en geen of onvoldoende pensioen hebben, in ieder geval een inkomen op AOW-niveau hebben. Hetzelfde gold reeds onder de Algemene bijstandswet sedert 1 april 1998, toen de zogenoemde ouderennorm werd ingevoerd. Het middel faalt evenwel voor zover het, voortbouwend op het vorenstaande, de rechtsklacht bevat dat het hof gehouden was voor het vaststellen van het draagkrachtloos inkomen van M, als 65-plusser, de ouderennorm tot uitgangspunt te nemen. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten te bepalen op welke wijze hij het draagkrachtloos inkomen van een onderhoudsplichtige vaststelt. De klacht dat door toepassing van de algemene bijstandsnorm het voor M resterende inkomen, na betaling van de door het hof bepaalde alimentatie, onder het niveau van de voor hem als 65-plusser geldende beslagvrije voet van artikel 475d lid 1 sub c Rv zou kunnen zakken, kan evenmin tot cassatie leiden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter, indien hij uitgaat van een fictief inkomen van de onderhoudsplichtige vanwege de omstandigheid dat sprake is van een hem verwijtbaar maar niet herstelbaar inkomensverlies, ervoor te waken dat het voor de onderhoudsplichtige zelf beschikbaar blijvende gedeelte van zijn (werkelijke) inkomsten in geen geval zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm (vgl. HR 5 december 2008, LJN BF8928). Voor onderhoudsplichtigen van 65 jaar of ouder brengt dit in een dergelijk geval mee dat in ieder geval een bedrag overeenstemmend met de beslagvrije voet van artikel 475d lid 1 sub Rv (derhalve 90% van het normbedrag voor 65-plussers) beschikbaar moet blijven. Het middel klaagt evenwel niet dat het voor M beschikbaar blijvende gedeelte van zijn inkomsten onder die grens blijft, zodat het beroep op genoemde bepaling reeds daarom geen doel kan treffen. De motiveringsklachten van het middel zijn evenwel gegrond. Immers, het hof heeft voor het vaststellen van het draagkrachtloos inkomen van M op onjuiste gronden de algemene bijstandsnorm tot uitgangspunt genomen, terwijl niet vaststaat op welke wijze het hof het draagkrachtloos inkomen van M zou hebben vastgesteld indien het niet van bedoelde onjuiste opvatting was uitgegaan. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof.