REP 2013, afl. 5 - Sign. - Verrekening kosten huishouding bij einde samenleving
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-07-2013 M en V hebben van 1992 tot oktober 2007 een affectieve relatie gehad waaruit twee kinderen zijn geboren. In 1994 zijn zij gaan samenwonen; vanaf 1995 tot 2001 in de aan M in eigendom toebehorende woning A en vanaf 2001 in woning B. In 1995 hebben partijen een notarieel samenlevingscontract gesloten. In deze overeenkomst is in artikel 5 bepaald dat partijen zich verplichten maandelijks naar evenredigheid van hun netto-inkomen uit arbeid bij te dragen aan de gemeenschappelijke rekening en/of kas, zodanig dat daarmee de kosten van de gewone gang van de huishouding kunnen worden bestreden. In artikel 12 is bepaald dat partijen zich jegens elkaar verplichten tot het bijhouden van een eenvoudige administratie, waaruit het verloop van beider privévermogen, alsmede dat van de gemeenschappelijke rekening en/of kas blijkt. In juli 1999 is een tweede hypotheek gevestigd op woning A. Beide partijen zijn voor deze hypotheek hoofdelijk aansprakelijk. De tweede hypotheek is gevestigd met de bedoeling het geleende geld te beleggen. M vordert van V een bedrag van €?57.631,83, zijnde 50% van de door hem betaalde woonlasten. M beroept zich op artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst. Hij stelt dat partijen verplicht waren naar evenredigheid bij te dragen aan de kosten van de huishouding, waaronder de woonlasten. Omdat V zeer onregelmatig en volstrekt onvoldoende op de gezamenlijke rekening van partijen stortte en de vaste lasten vele malen hoger waren, was M genoodzaakt de hypotheekrente, energienota en andere vaste lasten van zijn privérekening te voldoen, in plaats van de en/of-rekening van partijen. Volgens V heeft zij – in verhouding tot haar inkomen – ruimschoots bijgedragen aan de gemeenschappelijke huishouding. In hoger beroep overweegt het hof als volgt. Indien is overeengekomen dat de kosten der huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen worden gedragen, is uitgangspunt dat er aanleiding is tot vergoeding van de ander, wanneer een partij meer heeft bijgedragen dan waartoe hij moet bijdragen. Volgens vaste rechtspraak ligt het daarbij voor de hand aan te nemen dat de onderlinge afrekening periodiek dient plaats te vinden na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Het hof ziet geen aanleiding in het onderhavige geval daaromtrent anders te oordelen. M heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan in de onderhavige zaak van de geldende rechtspraak behoort te worden afgeweken. Dat betekent dat de door M gespecificeerde kosten niet voor enige verrekening in aanmerking komen. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat partijen gedurende de samenleving een andere invulling hebben gegeven aan de gemeenschappelijke huishouding dan overeengekomen in het samenlevingscontract. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheerst, dat M daar thans op terug zou kunnen komen, nog daargelaten dat hij zijn vordering heeft beperkt tot de woonlasten, zonder daarbij alle overige kosten van de huishouding te betrekken, waaraan V – naar zij onbetwist heeft gesteld – heeft bijgedragen door het betalen van vakanties en allerhande overige kosten van de huishouding. Reeds omdat M geen (voor het hof) inzichtelijke administratie heeft overgelegd van alle kosten van de huishouding, is het standpunt van M dat V over de gehele periode van de samenleving te weinig heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding, onvoldoende onderbouwd. Om die reden slaagt de vordering van de man tot verrekening van de kosten van de huishouding niet. De tweede grief van M richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat V, naast de betalingen die zij van haar salaris deed voor de gemeenschappelijke huishouding, een groot deel van haar ontslagvergoeding (ƒ 50.000,-) heeft overgemaakt op de en/of-rekening. Volgens M staat niet vast dat dit bedrag ten goede is gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding. Het hof volgt de man niet in deze stelling. Vaststaat dat V een bedrag van ƒ 50.001,- heeft overgemaakt op de en/of-rekening van partijen, welke rekening fungeerde als bouwdepot bij de aankoop van woning B. Daarmee is het bedrag ten goede gekomen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Subsidiair vordert M de door V ontvangen belastingteruggave over 2007 ad € 7.553. M beroept zich op een e-mail van V aan hem naar aanleiding van zijn e-mail aan de vrouw van 18 november 2008, waarin M schrijft: ‘Wil je jou belastingteruggave 2007 aan mij overmaken’ en V antwoordt: ‘Ja maar ik heb nog niets ontvangen, jij wel dan?’ Het hof is van oordeel dat uit het woordje ‘ja’, waarmee V haar antwoord begint, niet zonder meer kan worden afgeleid dat V (ongeclausuleerd) heeft ingestemd met het verzoek van M. Bovendien acht het hof het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat V haar belastingteruggaaf over 2007 aan M zou moeten afstaan, terwijl M zijn belastingteruggaaf over 2007 niet achteraf aan de kosten van de huishouding toerekent en met V deelt/verrekent. Op jaarbasis bedragen de totale kosten van de huishouding immers het saldo van de uitgaven minus de belastingteruggaven naar aanleiding van betaalde hypotheekrente. Partijen hadden, indien zij zich gedragen hadden overeenkomstig de daarover gemaakte afspraak in de samenlevingsovereenkomst, dat saldo jaarlijks moeten toerekenen en verrekenen. Het enkele feit dat M de hypotheekrente heeft betaald van zijn privérekening, acht het hof onvoldoende voor de conclusie dat dit onderdeel van de kosten van de huishouding alleen door M is gedragen en dat alleen hij recht heeft op de belastingteruggave over 2007. Ook de vordering van M dat V gehouden is de helft van de resterende tweede hypotheekschuld terstond aan hem te voldoen indien hij woning A verkoopt, wijst het hof af. De woning behoort in eigendom aan M. V heeft er derhalve geen enkele invloed op of en wanneer M de woning aan een derde verkoopt en tegen welke prijs. Hoewel V is gehouden de helft van alle aflossingen aan M te vergoeden, acht het hof hetgeen M vordert – voldoening ‘terstond’ – dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheerst. Indien de situatie van verkoop zich voordoet, zullen er, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en in overleg met de tweede hypotheeknemer, nadere afspraken moeten worden gemaakt.