REP 2014/91 - Sign. - 91. Geen reden om af te wijken van alimentatiebepaling in echtscheidingsconvenant
Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2014 Het huwelijk tussen M en V is in 2008 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. In hun in april 2008 getekende echtscheidingsconvenant zijn partijen het volgende overeengekomen: 1.5. Met ingang van 1 mei 2008 en zolang de kinderen bij de vrouw wonen, betaalt de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een bijdrage voor de kinderen van € 250 per kind (...). 1.6. De behoefte van de minderjarige kinderen op basis van het netto besteedbaar inkomen is volgens de daartoe geldende tabellen € 680 per maand. Partijen komen overeen dat zij op dit moment in de verhouding ¾ - ¼ zullen bijdragen in de kosten van de kinderen. Indien en voor zover zij daarbij afwijken van de wettelijke maatstaven, doen zij dat welbewust in het licht van het totaal van afspraken die in dit convenant worden gemaakt, en vooral het streven, mede vanuit een dringende verplichting van moraal en fatsoen aan de zijde van de man, om de vrouw in staat te stellen met de kinderen de voormalige echtelijke woning te blijven bewonen. 1.6.a. Mocht de financiële situatie van de man buiten zijn schuld, toedoen of nalaten zodanig verslechteren dat hij in redelijkheid de overeengekomen alimentatie niet meer kan voldoen, dan wel de vrouw een hoger netto inkomen gaan genereren dan € 1.000 per maand, dan zal de kinderalimentatie opnieuw worden vastgesteld. 1.6.b. In dat geval zal de verhouding van ieders aandeel kunnen worden aangepast naar evenredigheid van ieders bruto inkomen. (...) Ter wille van de eenvoud wordt met fiscale voordelen samenhangend met het betalen van alimentatie of de gezinssituatie geen rekening gehouden. Partijen kiezen er uitdrukkelijk in afwijking van de wettelijke maatstaven voor om niet van de draagkracht uit te gaan. Dat betekent ook dat veranderingen in de lasten, zowel aan de kant van de vader als van de moeder, al dan niet veroorzaakt door de samenleving met een andere partner, niet van invloed zullen zijn op de kinderalimentatie. Ook de inkomsten of lasten van een nieuwe partner zullen niet meewegen voor de kinderalimentatie. M heeft inmiddels een nieuwe partner, met wie hij in 2010 een kind heeft gekregen. M verzoekt de rechtbank de kinderalimentatie te wijzigen en met ingang van 1 mei 2013 te bepalen op € 50 per maand. De rechtbank stelt voorop dat partijen bij het sluiten van het convenant wat betreft de kinderalimentatie, met het oog op een totaalregeling, bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven. Dat dit anders zou zijn, heeft M, mede gezien het feit dat dit tevens expliciet in het convenant is weergegeven en hij ten tijde van de totstandkoming van het convenant werd bijgestaan door een advocaat, onvoldoende weersproken. Bovendien staat vast dat V, teneinde in de woning te kunnen blijven wonen, genoegen heeft genomen met een lagere kinderalimentatie en haar aanspraken op partneralimentatie heeft laten varen. In het bijzonder zijn partijen bewust afgeweken van de verhouding waarin zij zullen bijdragen in de kosten van de kinderen. Dit brengt mee dat een verzoek van M tot wijziging van de alimentatie, erop neerkomend dat hij een wijziging wenst aan te brengen in die verhouding, niet kan worden gebaseerd op de stelling dat de kinderalimentatie van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, deze niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaf of is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank mag in het onderhavige geval derhalve slechts tot een wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie overgaan, indien na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat V, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De rechtbank hecht in dat verband grote waarde aan wat partijen over een eventuele wijziging van de kinderalimentatie hebben afgesproken. In artikel 1.6.a van het convenant hebben zij geregeld wanneer de vastgelegde kinderalimentatie opnieuw zal worden vastgesteld. Het in het eerste deel van artikel 1.6.a vastgelegde geval (dat de inkomenssituatie van M zodanig is verslechterd dat hij in redelijkheid de overeengekomen alimentatie niet meer kan voldoen) is niet aan de orde. Gebleken is dat het inkomen van M niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de periode dat het convenant tot stand kwam. Dat V een hoger netto inkomen is gaan genereren dan € 1.000 per maand, zoals in het tweede deel van artikel 1.6.a staat vermeld, heeft M niet gesteld en blijkt overigens nergens uit. Op grond van het convenant bestaat er derhalve geen aanleiding om de kinderalimentatie opnieuw vast te stellen. Wel is de persoonlijke situatie van M in zoverre gewijzigd dat hij inmiddels een kind heeft gekregen met zijn nieuwe partner, voor wie hij onderhoudsplichtig is. Dit argument is normaal gesproken, als van invloed op de draagkracht, voldoende om de hoogte van te betalen kinderalimentatie aan te passen. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval echter geen aanleiding. Partijen hebben in artikel 1.6.b, in afwijking van de wettelijke maatstaven, ervoor gekozen dat niet van de draagkracht zal worden uitgegaan bij de bepaling in welke verhouding ieder van partijen zal bijdragen in de kosten van de kinderen, maar van ieders bruto inkomen. Omdat partijen hebben bepaald dat veranderingen in de lasten, al dan niet veroorzaakt door de samenleving met een andere partner, niet van invloed zullen zijn op de kinderalimentatie, kan het feit dat M onderhoudsplichtig is geworden voor een ander kind er dan ook niet toe leiden dat de kinderalimentatie wordt aangepast.