REP 2014/161 - Sign. - Partijen gebonden aan de overeenkomst?
Aflevering 3, gepubliceerd op 01-05-2014 M en V zijn in 1983 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. In 2009 zijn partijen feitelijk uiteen gegaan, waarbij M de echtelijke woning heeft verlaten. V blijft met de zoon van partijen in het huis wonen. De woning (vrij van hypotheek) is eigendom van M. In juni 2009 tekenen partijen, in het bijzijn van een notaris, een onderhandse akte, waarin staat: ‘In gezamenlijk overleg wordt na ontbinding van de akte onder huwelijkse voorwaarden, het onroerend goed, [adres], vrij van schulden, alsmede de inboedel, behoudens de in gezamenlijk overleg bepaalde items, toebedeeld aan [V]. Tevens de gezamenlijke bankrekening [nummer] met de daarop aanwezige gelden, alsmede de daaraan gekoppelde spaarrekening, wordt toebedeeld aan naar [V]. [V] blijft in dienst van [onderneming M] voor de duur van 24 maanden (…) en ontvangt hiervoor een netto salaris van € 1.000 per maand, met behoud van de auto (…). [V] levert eventueel inspanningen om het onroerend goed te verkopen, lukt dit binnen de afgesproken 24 maanden, dan stopt het werkverband. De pensioengelden, aandelenportefeuilles, aandelen Frabo, grond [straat] en alle niet bovengenoemde zaken, wordt toebedeeld aan [M] en derhalve ziet [V] ook af van eventuele vordering nu en/of in de toekomst.’ In 2010 verzoekt V de rechtbank om M te veroordelen mee te werken aan de uitvoering van voornoemde afspraken en aan de levering van de woning aan haar, alsmede om betaling door M aan haar van een bedrag van € 64.336,16. Verder verzoekt V om partneralimentatie en het voortgezet gebruik van de woning. De rechtbank wijst de vorderingen van V af. V gaat in hoger beroep. Het huwelijk van partijen is inmiddels door echtscheiding ontbonden. Het hof oordeelt dat als uitgangspunt geldt dat partijen jegens elkaar gehouden zijn de overeenkomst uit te voeren, tenzij komt vast te staan dat partijen, op welke grond ook, niet meer gebonden zouden zijn aan deze overeenkomst. De vraag is of dat hier het geval is. Vaststaat: - dat de overeenkomst op voorstel van M, naar aanleiding van een gesprek bij de notaris, tot stand is gekomen; - dat uit de overeenkomst volgt dat V de echtelijke woning (ter waarde van € 500.000) en de bankrekening krijgt; - dat vervolgens bleek dat V over de verkrijging van de woning overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn; - dat partijen daarom hun huwelijkse voorwaarden zouden wijzigen (zodat de woning vrij van overdrachtsbelasting aan V kon worden toebedeeld); - dat onderdeel van de overeenkomst was dat V een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding zou indienen; - dat V niet verwachtte dat M, na uitvoering van de overeenkomst, nog zou bijdragen in haar levensonderhoud. Vaststaat dat partijen, anders dan overeengekomen, de huwelijkse voorwaarden niet hebben aangepast, dat V een eenzijdig verzoek tot echtscheiding heeft ingediend en dat V alsnog om partneralimentatie heeft verzocht. Zulks doet echter geen afbreuk aan de geldigheid van de overeenkomst en de verplichting van M om mee te werken aan de uitvoering ervan. Immers, M heeft de overeenkomst niet ontbonden en heeft geen beroep op opschorting gedaan. Dat partijen als onderdeel van hun overeenkomst afspraken dat zij samen verzoekschriften tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden en de echtscheiding zouden indienen en dat V geen aanspraak zou maken op partneralimentatie, betekent volgens het hof niet dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst bij niet vervulling van deze onderdelen zou zijn ontbonden. Er is geen aanleiding om de overeenkomst als voorwaardelijk te bestempelen. Vaststaat dat de notaris partijen heeft bericht dat de door hen gemaakte vermogensopstelling ontoereikend was om te kunnen overgaan tot indiening van een verzoek tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Vaststaat ook dat M daarop een nieuw verdelingsvoorstel aan V heeft gedaan, welke door haar werden afgewezen, waarna de onderhandelingen zijn beëindigd. Deze gang van zaken acht het hof onvoldoende (noch op zich, noch in samenhang bezien) om te rechtvaardigen dat M erop mocht vertrouwen dat V niet langer uitging van de gelding van de overeenkomst. M mocht er naar aanleiding van de mededeling van de notaris niet op vertrouwen dat de gehele overeenkomst van de baan zou zijn, maar dat hooguit de uitvoering op dit onderdeel stokte. Partijen verwijten elkaar over en weer dat een deugdelijk vermogensoverzicht ontbrak, maar hebben geen poging gedaan om het overzicht te completeren. Het stilzitten van V en het voeren van onderhandelingen over een afwijkende regeling is onvoldoende om te concluderen dat de overeenkomst in zijn geheel niet meer gold. Dit geldt evenzeer voor de indiening van het eenzijdig verzoek tot echtscheiding en het partneralimentatieverzoek van V. Het hof concludeert dat partijen aan de overeenkomst gebonden zijn. M is derhalve verplicht de eigendom van de woning op V te doen overgaan. Wijziging van de huwelijkse voorwaarden, het invoeren van een beperkte gemeenschap van de woning en toedeling van de woning aan V ter besparing van overdrachtsbelasting zijn niet langer mogelijk. De verschuldigde overdrachtsbelasting komt voor rekening van V.