Aflevering 4

Gepubliceerd op 30 juni 2014

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2014/243 - Sign. - Bekend met overspel betekent geen wangedrag (Gerechtshof Den Haag 14 augustus 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5257)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. Zij wonen samen in de woning van M, die is belast met hypotheek. Als V zwanger blijkt te zijn, besluiten partijen te gaan trouwen. Op 15 september 2010 tekenen zij bij de notaris een akte van huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met verrekenbeding). Partijen komen onder meer overeen dat zij bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding:

REP 2014/244 - Sign. - Afwijking van hoofdregel ‘verdeling’ schuld bij helfte (artikel 1:100 BW) (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2472)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2004 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 1 juni 2010 eindigt de gemeenschappelijke huishouding, als M de echtelijke woning verlaat. In de periode dat M op zichzelf woont, leent hij € 20.000 van zijn zus. Het huwelijk van partijen wordt in augustus 2011 door echtscheiding ontbonden. De schuld van € 20.000 van M aan zijn zuster bestaat dan nog.

REP 2014/245 - Sign. - Onderwaarde huis kan volgens rechtbank geen verrijking inhouden (Rechtbank Oost-Brabant sector kanton 27 februari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1238)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
V en M hebben een relatie en kopen op 3 december 2010 gezamenlijk een huis. Van de koopsom voldoet V uit eigen middelen € 25.350. De restant-koopsom wordt door middel van een hypothecaire lening voldaan. Tijdens de samenwoning stort M op de en/of-rekening van partijen (waaruit de vaste lasten en de gezamenlijke uitgaven worden betaald) meer geld dan V. Ook betaalt hij meer aan de hypotheek. M en V verbreken hun relatie op 1 juli 2012, waarop V die dag nog uit de woning vertrekt. M blijft in de woning wonen totdat de woning op 15 maart 2013 wordt verkocht en geleverd aan derden. Na verkoop van de woning resteert een hypotheekschuld van € 20.707. V en M voldoen ieder de helft van deze restschuld. Na de levering van de woning per 15 maart 2013 ontvangen V en M allebei 50% van de waarde van het aan de hypotheek gekoppelde spaarplan.

REP 2014/246 - Sign. - Verdeling pensioenrechten conform Boon/Van Loon (Gerechtshof Den Haag 15 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1337)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Het huwelijk van M en V is in augustus 1988 door echtscheiding ontbonden. Een echtscheidingsconvenant is nooit opgemaakt. Bij notariële akte hebben partijen de voormalig echtelijke woning verdeeld. M heeft op 25 november 2005 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Sedert die datum ontvangt hij ouderdomspensioen. In februari 2011 deelt V, per inleidende dagvaarding, aan M mee aanspraak te maken op het door hem opgebouwde pensioen. Partijen komen overeen dat M met ingang van februari 2011 maandelijks € 149,18 aan V zal voldoen. De periode vanaf het moment dat M 65 jaar is geworden (25 november 2005 tot februari 2011), houdt partijen nog verdeeld.

REP 2014/248 - Sign. - Hof draait echtscheiding terug (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1239)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 1974 met elkaar gehuwd. In 2012 heeft de rechtbank, op verzoek van V, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken op grond van duurzame ontwrichting (artikel 1:151 BW). M gaat in hoger beroep. Volgens M is het huwelijk niet duurzaam ontwricht, aangezien (1) de samenwoning tussen partijen nimmer is verbroken, (2) V aan een progressieve vorm van multiple sclerose lijdt en 24 uur per dag door M wordt verzorgd, en (3) V zich onvoldoende realiseert dat de echtscheiding tot gevolg heeft dat de samenleving wordt verbroken en dat de huidige verzorgingsconstructie komt te vervallen.

REP 2014/249 - Sign. - Interne draagplicht op grond van echtscheidingsconvenant: hoofdelijk aansprakelijke vrouw kan bij ex terecht (Gerechtshof Den Haag 11 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1250)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Tijdens hun huwelijk gaan M en V een lening aan bij de DSB Bank, waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. In 2002 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant komen partijen overeen dat M de gemeenschappelijke schuld aan de DSB Bank zal voldoen. M betaalt echter niet. DSB betrekt daarop V in rechte. M is op dat moment failliet. De rechtbank heeft V, als hoofdelijk schuldenaar, veroordeeld de schuld aan de DSB te voldoen. V spreekt thans M aan tot betaling van het bedrag aan haar.

REP 2014/250 - Sign. - Afwikkeling verblijvingsbeding bij samenwoners (J.I. Driessen-Kleijn, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/5)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Partners zien over het algemeen wel het nut in van een samenlevingsovereenkomst, omdat daarmee geregeld kan worden dat bij overlijden van een van hen, de langstlevende in de woning kan blijven wonen. Daarnaast verkrijgen de partners zes maanden na ondertekening van de samenlevingsovereenkomst de zogenaamde partnervrijstelling voor de erfbelasting. In de samenlevingsovereenkomst zal met betrekking tot het gemeenschappelijke vermogen, waartoe in veel gevallen de gezamenlijke woning behoort, vaak een verblijvingsbeding bij overlijden (en faillissement) worden opgenomen. Dit verblijvingsbeding kan bij overlijden al dan niet tegen inbreng van de nettowaarde van de helft van het gemeenschappelijk vermogen geschieden.

REP 2014/251 - Sign. - Huwelijksvermogensrecht en faillissementsrecht: and never the twain shall meet? (F.A. van Lith, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2014/5)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
In een uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland (11 december 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7941) valt de woning van de vrouw in de failliete boedel van de man. Dit artikel is niet alleen bedoeld als annotatie bij deze uitspraak, maar beoogd in bredere zin vooral ook de jurist bruikbare informatie te geven over de toepassing van artikel 61 Fw, zodat hij tijdig cliënten die huwelijkse voorwaarden wensen aan te gaan kan waarschuwen voor de verstrekkende consequenties van deze wettelijke bepaling.

REP 2014/252 - Sign. - Voorhuwelijkse schuld is niet verknocht (Gerechtshof Amsterdam 11 februari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:321)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2002, in voor beiden tweede echt, in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij het aangaan van het huwelijk had V een voorhuwelijkse schuld aan Interbank. Het saldo van de lening bedroeg op 10 februari 2010 € 10.633,03. Op 4 maart 2010, als V de echtelijke woning verlaat, gaan partijen feitelijk uiteen. Sedertdien voldoet M de hypotheeklasten van € 990 bruto per maand. Het huwelijk van partijen is in 2011 door echtscheiding ontbonden.

REP 2014/253 - Sign. - Uitsluitingsclausule kan niet achteraf worden gevestigd (Rechtbank Rotterdam 20 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10892)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 ontbonden door echtscheiding. Partijen twisten onder meer over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. V stelt dat zij een vordering op de gemeenschap heeft ter hoogte van in totaal € 22.000. Dit bedrag is volgens V door haar moeder aan haar geschonken. De gelden van deze schenkingen waren afkomstig uit de nalatenschap van haar vader. In het testament van de vader is een uitsluitingsclausule opgenomen. Bovendien, zo stelt V, blijkt uit de schenkingsovereenkomst met haar moeder dat een uitsluitingsclausule van toepassing is.

REP 2014/254 - Sign. - Woning ging na verdeling nalatenschap geheel tot privévermogen behoren (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2059)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Tot aan hun echtscheiding in 2011 waren M en V gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Vóór de echtscheiding had V samen met haar zus (ieder voor de helft) krachtens legaat een woning verkregen van hun grootmoeder. In haar testament had grootmoeder een uitsluitingsclausule opgenomen. Vervolgens is het huis aan V toegedeeld. Om de zus te kunnen uitkopen, zijn M en V samen een lening aangegaan en heeft V op de woning een hypotheekrecht gevestigd. In het kader van hun echtscheiding twisten M en V over de vraag of de woning tot het privévermogen van V behoort, danwel (deels) in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen.

REP 2014/255 - Sign. - Geen verbintenisrechtelijke aanspraak op huis krachtens huwelijkse voorwaarden (Gerechtshof Den Haag 25 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1346)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
V heeft een woning in eigendom. In 1988 trouwt zij met M. In hun huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) komen M en V in artikel 2 overeen dat ‘de staande huwelijk aan te kopen onroerende zaak die dient als echtelijke woning of anderszins aan de samenwoning dienstbaar zal zijn, door M en V, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom zal worden verworven, tenzij [M en V] anders overeenkomen.’ M en V gaan in de woning van V wonen. Daaropvolgend wonen zij in drie woningen, die alle uitsluitend door M in eigendom worden verkregen. Ook de hypothecaire leningen ten behoeve van de verkrijging van die woningen worden telkens alleen door M aangegaan. In 2007 wijzigen M en V hun huwelijkse voorwaarden. Daarbij wordt voormeld artikel 2 geschrapt. Een jaar later gaan partijen tot echtscheiding over.

REP 2014/258 - Sign. - Samenwonende partner kan onderhoudsplichtig zijn voor stiefkind op grond van artikel 8 EVRM (Gerechtshof Den Haag 19 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:943)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V zijn drie, thans nog minderjarige kinderen (A, B en C) geboren. A en C hebben hun hoofdverblijf bij V, B verblijft bij M. Door de rechtbank is bepaald dat M ten behoeve van A en C een kinderalimentatie van € 415,50 per kind per maand verschuldigd is. V woont inmiddels samen met haar nieuwe partner X. Partijen twisten over de hoofdverblijfplaats van B en over de hoogte van de door M te betalen kinderalimentatie.

REP 2014/259 - Sign. - Wijziging kinderalimentatie (Rechtbank Rotterdam 5 februari 2014, C/10/435198 / FA RK 13-8416, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Het huwelijk tussen M en V is in 2006 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren, over wie M en V gezamenlijk het gezag uitoefenen. Op 20 juli 2011 heeft de rechtbank bepaald dat M aan V met ingang van 25 oktober 2010 een kinderbijdrage dient te voldoen van € 228 per kind per maand.

REP 2014/260 - Sign. - Ontslag door overspannenheid: verwijtbaar inkomensverlies (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9777)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Het huwelijk van M en V is in 2013 door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn de ouders van drie (thans nog minderjarige) kinderen, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen wonen bij V. Bij beschikking van 19 maart 2013 heeft de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie bepaald op € 510 per kind per maand. M was tot 1 januari 2013 in loondienst bij X, waar hij een bruto maandsalaris van € 7.000 genoot. Sinds 1 januari 2013 ontvangt hij een WW-uitkering van € 2.540 bruto per maand. M verzoekt de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. Volgens M moet bij de berekening van zijn draagkracht rekening worden gehouden met zijn huidige inkomen op basis van zijn uitkering. V stelt dat er aan de zijde van M sprake is van verwijtbaar inkomensverlies en dat daarom rekening moet worden gehouden met het inkomen dat hij ontving bij X.

REP 2014/261 - Sign. - Verplicht DGA-salaris? (Rechtbank Zeeland-West Brabant 28 maart 2014, C/02/264658 FA RK 13-2925, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2000 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. Uit het huwelijk is één (thans nog minderjarig) kind geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige heeft het hoofdverblijf bij V. In 2010 heeft de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 415,80 per maand. M verzoekt de door hem te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 200 per maand. Volgens M voldoet de in 2010 vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven. M is zelfstandig ondernemer en heeft, als gevolg van de slechte bedrijfsresultaten, thans onvoldoende draagkracht. Volgens V is er van een inkomensdaling geen sprake, nu M geen toestemming van de belastinginspecteur heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij mocht afwijken van het wettelijke bruto jaarsalaris van € 44.000 dat hij zich als DGA dient uit te keren.

REP 2014/262 - Sign. - Alimentatieovereenkomst aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (Gerechtshof Amsterdam 4 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:663)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2001 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. Uit het huwelijk is één, thans nog minderjarig kind geboren. De minderjarige heeft zijn hoofdverblijf bij V. Artikel 5 van het door partijen getekende echtscheidingsconvenant luidt: ‘Partijen doen over en weer afstand doen van hun rechten op alimentatie jegens elkaar. Dit beding kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden (behoudens het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW).’ In het als bijlage aan het convenant gevoegde ouderschapsplan staat: ‘De ouders komen overeen dat de niet-verzorgende ouder (de vader) met ingang van het feitelijk uiteen gaan maandelijks een bedrag ad € 550 per maand ten titel van kinderalimentatie aan de verzorgende ouder zal voldoen. De ouders komen overeen dat dit bedrag aan kinderalimentatie ieder jaar in de maand januari van ieder kalenderjaar worden geïndexeerd in de zin van artikel 1:402 BW.’ Bij de echtscheidingsbeschikking is, overeenkomstig het convenant en het ouderschapsplan, de door M te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 550 per maand. M verzoekt de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. Volgens M zijn partijen onbewust afgeweken van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 BW). De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2014/263 - Sign. - Hof verhoogt behoefte minderjarige met kosten kinderopvang (Gerechtshof Den Haag 2 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1153)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen M en V is één, thans nog minderjarig kind geboren. Partijen twisten over de hoogte van de door M te betalen kinderalimentatie. In hoger beroep stelt V dat de rechtbank, bij het bepalen van de behoefte van de minderjarige, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kinderopvangkosten ad € 200 per maand. Conform de nieuwe regels dienen de netto kinderopvangkosten bij de behoefte van de minderjarige te worden opgeteld, aldus V. Tussen partijen staat de door de rechtbank vastgestelde basisbehoefte van de minderjarige (€ 193 per maand) niet ter discussie. Partijen twisten slechts over de vraag of deze basisbehoefte moet worden verhoogd met de door V gestelde maandelijkse netto kinderopvangkosten van € 200 per maand.

REP 2014/264 - Sign. - Bij vaststellen kinderalimentatie gaat partneralimentatie met niet-wijzigingsbeding voor (Gerechtshof Amsterdam 18 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:873)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 1989 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans jongmeerderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk van partijen is op 1 oktober 2009 door echtscheiding ontbonden. In het door hen ondertekende echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat M € 325 per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen, en € 694 per maand aan partneralimentatie. Tevens zijn partijen in hun convenant een niet-wijzigingsbeding overeengekomen, luidende: ‘Partijen sluiten voor een periode van vier jaar, gerekend vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand, wijziging van de hierboven gemelde alimentatiebedragen uit’.

REP 2014/265 - Sign. - Starten eigen horeca-onderneming is geen verwijtbaar inkomensverlies (Rechtbank Limburg 16 april 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:3611)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2002 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2007 door echtscheiding is ontbonden. Partijen hebben samen geen kinderen. M betaalt maandelijks € 2.000 partneralimentatie aan V. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. Volgens M voldoet de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven, op grond van de navolgende gewijzigde omstandigheden:

REP 2014/267 - Sign. - Ook schulden wegens achterstallige kinderalimentatie tellen mee bij vaststelling draagkracht (Hoge Raad 14 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:627)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2007 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. Voorafgaand aan dit huwelijk (in 2006) is zoon Z geboren. M heeft Z erkend. Z woont thans bij V. Op 23 mei 2011 heeft de rechtbank de door M te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Z bepaald op € 429 per maand. M verzoekt de kinderalimentatie ten behoeve van Z met ingang van 27 december 2011 op nihil te stellen, dan wel ten hoogste op € 138,33 per maand. Volgens M heeft de beschikking van 23 mei 2011 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven voldaan doordat van onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:401 lid 4 BW). Bovendien is sprake van een wijziging van omstandigheden waardoor die beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 1 BW), aldus M.

REP 2014/268 - Sign. - Voor herstel vatbaar inkomensverlies (Gerechtshof Amsterdam 4 februari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:238)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 1994 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2004 door echtscheiding is ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen verblijven bij V. De door M te betalen kinderalimentatie is vastgesteld op (thans, na indexering) € 456 per kind per maand, de door hem te betalen partneralimentatie op € 3.239 per maand. M is inmiddels hertrouwd met X. Uit dat huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. X voorziet in haar eigen levensonderhoud.

REP 2014/269 - Sign. - Geen kinderalimentatie, nu sprake is van ruim verblijf bij vader, die ook al in natura bijdraagt (Rechtbank Limburg 5 maart 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:2775)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk één (thans nog minderjarig) kin is geboren. In het kader van de voorgenomen echtscheiding verzoekt V de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie op € 25 te bepalen. Tijdens het huwelijk hebben partijen de beschikking gehad over een netto gezinsinkomen van € 1.022 per maand, inclusief het kindgebonden budget van € 84 per maand.

REP 2014/271 - Sign. - Eerste Kamer akkoord met wetsvoorstel Verbetering kinderbeschermingsmaatregelen (Eerste Kamer)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
De Eerste Kamer heeft op 11 maart ingestemd met het wetsvoorstel Verbetering kinderbeschermingsmaatregelen (32.015). Dit voorstel verbetert de maatregelen van de kinderbescherming in Boek 1 BW, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderwet. Met de nieuwe wet worden de doelen bij ondertoezichtstelling duidelijker geformuleerd en de taken van de bureaus jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter duidelijker afgebakend. De positie van de feitelijke verzorger wordt versterkt en een gedeelte van het gezag bij uithuisplaatsing kan bij het bureau jeugdzorg gelegd worden.

REP 2014/272 - Sign. - Eerste Kamer akkoord met wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen (Eerste Kamer)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
De Eerste Kamer heeft op 11 maart ingestemd met het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen (33.061). Dit wetsvoorstel wijzigt Boek 1 BW in verband met de herziening van kinderbeschermingsmaatregelen. Het gaat om aanpassing van de gebruikte terminologie die noodzakelijk wordt zodra het wetsvoorstel Verbetering kinderbeschermingsmaatregelen (32.015) in werking treedt.

REP 2014/273 - Sign. - Ruim 100.000 jongeren met jeugdzorg (CBS)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
In 2012 ontvingen 103.000 jongeren jeugdzorg. Dat komt neer op een aandeel van ongeveer 3%. Bij meer dan de helft van de jongeren met jeugdzorg ging het om ambulante jeugdzorg (57.800 jongeren). Ondertoezichtstelling kwam ook veel voor (39.400 jongeren). Verder ontvingen ongeveer 20.000 jongeren pleegzorg.

REP 2014/274 - Sign. - Vervangende toestemming om van Rhoon (ZH) naar Scheemda (Gr) te verhuizen (Rechtbank Rotterdam 13 maart 2014, C/10/442559 / FA RK 14-280, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit de – in 2010 beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is de thans nog minderjarige dochter D geboren. Het ouderlijk gezag over D wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. D woont bij V in Rhoon (Zuid-Holland). Partijen hebben in een vaststellingsovereenkomst een omgangsregeling tussen M en D vastgelegd. V heeft sinds maart 2010 een relatie met de in Scheemda (Groningen) wonende X. Uit deze relatie zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met D naar het 275 km verderop gelegen Scheemda te verhuizen.

REP 2014/276 - Sign. - Zijn de afspraken in het ouderschapsplan in het belang van het kind? (Rechtbank Limburg 12 maart 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:3459)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit het huwelijk tussen M en V is in 2006 zoon Z geboren. Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken en het door hen opgestelde ouderschapsplan onderdeel te laten uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan hebben partijen onder andere afgesproken dat Z zijn hoofdverblijf bij V zal hebben en dat V en Z na de echtscheiding naar Servië zullen verhuizen om zich daar blijvend te vestigen.

REP 2014/277 - Sign. - Hof schorst werking beschikking rechtbank vervangende toestemming verhuizing (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2481)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in 2000 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. De kinderen verblijven bij V. M en V zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig. Bij beschikking van 23 januari 2014 heeft de rechtbank V vervangende toestemming verleend om met de kinderen van A naar B te verhuizen, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In de onderhavige procedure verzoekt M het hof schorsing te bevelen van de werking die beschikking. V is inmiddels met de kinderen naar B verhuisd.

REP 2014/278 - Sign. - Hof benoemt bijzondere curator om contact tussen vader en kinderen mogelijk te maken (Gerechtshof Amsterdam 25 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:917)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V hebben tot 2007 een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. M heeft de kinderen erkend, V oefent alleen het ouderlijk gezag over hen uit. De kinderen verblijven bij V. Na het uiteengaan van partijen heeft M tot december 2008 omgang met de kinderen. M verzoekt een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. M gaat in hoger beroep, waarbij hij tevens verzoekt een bijzondere curator te benoemen (ex artikel 1:250 BW) om de belangen van de kinderen te behartigen.

REP 2014/279 - Sign. - Verzoek toestemming verhuizing hoeft niet beoordeeld te worden op grond van objectief verifieerbare omstandigheden (Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:901)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V gaan in 2003 een geregistreerd partnerschap met elkaar aan. Uit hun relatie zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. M en V zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. In 2008 eindigt het geregistreerd partnerschap. Bij notariële overeenkomst komen M en V overeen (1) dat zij de omgangsregeling in onderling overleg zullen vaststellen en (2) dat de kinderen – behoudens andersluidende afspraken – om de twee weken een weekeinde bij M verblijven. V verzoekt de rechtbank (ex artikel 1:253a BW) haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen van Apeldoorn naar het 160 km verderop gelegen Grathem (L.) te verhuizen. V heeft sinds enige tijd een relatie met X, die met zijn drie minderjarige kinderen in Grathem woont. Omdat X aldaar een onderneming heeft, is het voor hem niet mogelijk om naar Apeldoorn te verhuizen. Daarmee rest V niets anders dan met de kinderen naar Grathem te verhuizen indien zij met X en de vijf kinderen een gezin wil vormen.

REP 2014/280 - Sign. - Rechtbank stelt omgangsregeling tussen grootouders en kleinzoon vast (Rechtbank Noord-Holland 19 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2502)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V hebben een affectieve relatie, waaruit – de thans nog minderjarige – zoon Z wordt geboren. Z is door M erkend. In 2012 overlijdt V aan de gevolgen van een verkeersongeval. M wordt daarop belast met het ouderlijk gezag belast Z. De grootouders zijn de ouders van V. Sinds het voorjaar van 2013 is het contact tussen Z en de grootouders verbroken. De grootouders verzoeken de rechtbank een omgangsregeling tussen hen en Z vast te stellen (artikel 1:377a BW jo. artikel 8 EVRM).

REP 2014/283 - Sign. - Geen omgang biologische vader vanwege ontbreken ‘family life’ (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2734)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V krijgen in maart 2011 een affectieve relatie met elkaar. Beiden wonen op dat moment bij hun ouders. Drie maanden later blijkt V (ongepland) zwanger. In september 2011 verbreken M en V hun relatie (zij hebben nooit samengewoond). Niet veel later wordt de ongeboren vrucht erkend door X (de huidige echtgenoot van V). Begin 2012 wordt uit V dochter D geboren. Uit DNA-onderzoek blijkt dat M de biologische vader van D is. V en X oefenen samen het gezag over D uit. M verzoekt de rechtbank een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en D. Volgens M waren hij en V voornemens als gezin te gaan samenwonen. V betwist dat.

REP 2014/284 - Sign. - Geen vervangende toestemming tot erkenning en geen omgangsregeling (Gerechtshof Amsterdam 18 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:771)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V is in 2011 zoon Z geboren. V oefent alleen het ouderlijk gezag over Z uit. Z verblijft bij V. M verzoekt hem vervangende toestemming voor erkenning van Z te verlenen, alsmede het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en Z. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen. M gaat in hoger beroep.

REP 2014/285 - Sign. - Internationale kinderontvoering; geen ongeoorloofde achterhouding (Gerechtshof Den Haag 31 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1149)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit de affectieve relatie tussen M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van zowel Mexicaanse als Amerikaanse nationaliteit) wordt in 2011 zoon Z (van zowel Nederlandse als Amerikaanse nationaliteit) geboren. M heeft Z erkend. Het gezin woont in Mexico. Als M en V hun relatie in maart 2013 beëindigen, vertrekt M – met toestemming van V – met Z naar Nederland. V verzoekt de rechtbank de onmiddellijke teruggeleiding van Z naar Mexico te gelasten. Volgens V heeft zij M slechts toestemming gegeven om met Z familie in Nederland te bezoeken; van verhuizing was geen sprake.

REP 2014/286 - Sign. - Heftige strijd tussen ouders is op zichzelf geen reden voor ondertoezichtstelling (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3464)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Uit de – inmiddels verbroken – relatie tussen M en V is in 2002 zoon Z geboren. M heeft Z erkend. V is door het hof met het eenhoofdig gezag over Z belast. Z is van februari 2010 tot augustus 2013 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (BJZ). Partijen voeren intussen onverminderd strijd over een eventuele omgangsregeling tussen M en Z. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt Z wederom, voor een periode van één jaar, onder toezicht van BJZ te stellen. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep.

REP 2014/288 - Sign. - Opnieuw minder nieuwe schuldsaneringen (CBS)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
In 2013 heeft de rechter 9.900 particulieren en 2.500 zelfstandig ondernemers toegelaten tot het wettelijke schuldsaneringstraject. Het totaal van 12.300 ligt 10% lager dan in 2012. Het aantal toelatingen van particulieren daalde met bijna 12%, terwijl het aantal toegelaten zelfstandig ondernemers met 3% afnam. Eind 2013 zaten meer dan 40.000 personen in de wettelijke schuldsanering; 31% meer dan eind 2010.

REP 2014/289 - Sign. - Een gat in de erfbelasting door makingen op te splitsen door middel van een opschortende voorwaarde of een wilsrecht? (F.A.M. Schoenmaker, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2014/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
De Hoge Raad heeft op 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2012:BY8780) een arrest gewezen dat van belang is voor de erfbelasting indien een persoon verspreid in de tijd van dezelfde erflater vermogen erft. Een nadere analyse van dit arrest leidt tot de vraag of hierbij een gat in de heffing ontstaat. In dat geval zou een testateur hierop kunnen inspelen door bijvoorbeeld aan een making gedeeltelijk een opschortende voorwaarde of een wilsrecht als bedoeld in artikel 45 lid 3 SW te verbinden.

REP 2014/290 - Sign. - De turboverdeling in de inkomstenbelasting (I.J.F.A. van Vijfeijken en H.F. van der Weerd-van Joolingen, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2014/7015)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Met ingang van 1 januari 2012 is de defiscaliseringsregeling van artikel 5.4 Wet IB 2001 verder uitgebreid. Box 3-bezittingen, waarvan de langstlevende het vruchtgebruik krachtens erfrecht heeft gekregen, worden voor de volle waarde bij hem in aanmerking genomen. Het kind hoeft de blote eigendom daarvan dus niet meer aan te geven. Als de erflater in gemeenschap van goederen was gehuwd, kan een klassiek vruchtgebruiktestament gepaard gaan met een zogenoemde ‘turboverdeling’. De uitbreiding van de defiscaliseringsregeling was voor de auteurs aanleiding te onderzoeken hoe deze regeling uitpakt in het geval van een turboverdeling.

REP 2014/291 - Sign. - Praktijkproblemen bij de verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning (R. Pak en P. Schut, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2014/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Sinds 1 oktober 2013 is het voor iedereen mogelijk een bedrag van € 100.000 belastingvrij te schenken, mits het geschonken bedrag (kort gezegd) wordt gebruikt voor de eigen woning, eigenwoningschuld of restschuld. Wat zich laat aanzien als een fiscale regeling, blijkt in de praktijk echter grote civielrechtelijke gevolgen te hebben. En die civielrechtelijke gevolgen leiden weer tot fiscale problemen. In dit artikel geven de auteurs enige praktijkvoorbeelden. Een belangrijk aandachtspunt is de ongelijke behandeling tussen gehuwden in gemeenschap van goederen en echtgenoten die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. Tenslotte doen de auteurs een aantal aanbevelingen om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen.

REP 2014/292 - Sign. - Alsnog machtiging echtgenote/bewindvoerster om een grote schenking te doen (Gerechtshof Den Haag 20 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5255)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. V is op grond van artikel 1:431 BW bewindvoerster over de goederen van M. Zij wenst een rechterlijke machtiging om ten laste van de gemeenschap € 30.000 per persoon te schenken aan hun beide kinderen. In tegenstelling tot de kantonrechter wijst het hof in hoger beroep het verzoek van V toe.

REP 2014/293 - Sign. - Kabinet wil geen verplichte bemiddeling bij 'vechtscheiding' (ANP/NOS)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Het kabinet gaat ouders die met elkaar in de clinch liggen over hun scheiding niet verplichten om naar een bemiddelaar te gaan. Wel ziet staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie) mogelijkheden om mediation vaker in te zetten om het aantal vechtscheidingen, waarvan kinderen vaak de dupe zijn, terug te dringen. 'Ik sluit drang niet uit, dwang wel', zei hij op 14 mei in een debat over vechtscheidingen met de Tweede Kamer. Daarin reageerde hij op een voorstel van de regeringspartijen VVD en PvdA om mediation verplicht te stellen voor scheidende ouders die naar de rechter willen stappen. Cijfers in Scandinavië wijzen volgens VVD-Kamerlid Brigitte van der Burg uit dat verplichte bemiddeling het aantal vechtscheidingen met vijftig procent kan terugbrengen. PvdA-Kamerlid Loes Ypma benadrukte dat voorkomen moet worden dat kinderen 'klem en verloren' raken tussen hun ouders. Ouders die de kosten niet kunnen dragen, moeten aanspraak kunnen maken op rechtsbijstand. Maar Teeven wil dat niet in de wet vastleggen. Als ruziënde ouders er onderling niet uitkomen, moet de rechter volgens hem een besluit nemen. Die kan de partijen dan 'op vrijwillige basis' maar 'met een zetje in de rug' doorverwijzen naar een mediator. Teeven gaat hierover in overleg met de Raad voor de Rechtspraak. Daarnaast is verplichte mediation simpelweg te duur. Volgens de staatssecretaris zou dit het Rijk zo’n € 18 miljoen gaan kosten 'en dat geld hebben we niet'. Teeven zegde toe te zullen kijken hoe een bezoek aan een mediator vóór een rechtszaak populairder kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een vergoeding voor mensen met een laag inkomen.

REP 2014/294 - Sign. - ‘Hoewel behoorlijk opgeroepen’? Nee, hof had de oproepingsbrieven onjuist geadresseerd (Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:902)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
De rechtbank heeft bij de echtscheidingsbeschikking de door M te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 92,67 per kind per maand. Vervolgens verzoekt V de rechtbank de kinderalimentatie te verhogen tot € 240 per maand. De rechtbank wijst het verzoek toe. In hoger beroep voert V aan dat zij per vergissing heeft verzocht de kinderalimentatie te stellen op € 240 per maand, nu zij bedoelde € 240 per kind per maand. Zij verzoekt het hof de kinderalimentatie in laatstbedoelde zin vast te stellen. Het hof wijst dit verzoek toe, overwegende dat M, ‘hoewel behoorlijk opgeroepen’, niet ter zitting is verschenen en dat het verzoek van V in hoger beroep onweersproken is gebleven. In cassatie klaagt M dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden: het hof heeft de aan hem gerichte oproepingsbrieven naar verkeerde adressen gestuurd, als gevolg waarvan hij niet ter zitting heeft kunnen verschijnen en geen verweer heeft kunnen voeren.

REP 2014/295 - Sign. - Twee voorbeelden uit de recente rechtspraak van de toepassing van de renvoi-regel bij de afwikkeling van internationale nalatenschappen (S.H. Heijning, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
Het Nederlandse IPR hanteert een onderscheid tussen de conflictregels voor de vererving van een nalatenschap en voor de afwikkeling daarvan. Had een erflater zijn laatste gewone verblijfplaats buiten Nederland, dan wordt er gebruikgemaakt van renvoi. Twee recente uitspraken, een van de Hoge Raad en een van Hof Den Haag, geven een illustratie hoe dit kan uitwerken.

REP 2014/298 - Sign. - Twee uitspraken aangaande het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:30 BW (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/5)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
In de afgelopen jaren zijn twee uitspraken gepubliceerd over het recht om een verzorgingsvruchtgebruik te vestigen op grond van artikel 4:30 BW. In dit artikel worden deze uitspraken kort besproken. In de eerste uitspraak wordt een in de tijd beperkt verzorgingsvruchtgebruik toegewezen, in de tweede uitspraak wordt een gedeeltelijk verzorgingsvruchtgebruik toegewezen.

REP 2014/299 - Sign. - Wettelijke verdeling en fideï-commis; een (on)mogelijke combinatie? (G.G.B. Boelens en P.C. van Es, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2014/7016)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
In de literatuur wordt algemeen aangenomen dat het mogelijk is de wettelijke verdeling van artikel 4:13 BW te combineren met een fideï-commis. Wanneer men deze figuur doordenkt en hierbij de gedachten ook laat gaan over enkele andere wijzen waarop het fideï-commis gecombineerd zou kunnen worden met de wettelijke verdeling, dan rijst er een aantal fundamentele vragen. Op deze vragen gaan de auteurs in, waarna zij een antwoord formuleren op de vraag of, en zo ja in hoeverre, het voorwaardelijk erfgenaamschap van een echtgenoot inderdaad te rijmen valt met het van toepassing zijn van de wettelijke verdeling.

REP 2014/302 - Sign. - Vrouw blijft erfgename omdat echtscheidingsverzoek nog niet was ingediend (Rechtbank Noord-Nederland sector kanton 13 maart 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1285)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M heeft in 2007 een testament opgesteld waarin hij zijn echtgenote (V) benoemt tot enig erfgename. Verder staat in het testament: ‘Indien ten tijde van mijn overlijden echtscheiding of scheiding van tafel en bed is uitgesproken of een verzoek daartoe is gedaan, vervallen alle beschikkingen ten behoeve van mijn genoemde echtgenote’. Op 27 mei 2013 berooft M zich van het leven. Volgens zijn vader en broer zijn zij de erfgenamen, omdat M ten tijde van zijn overlijden materieel was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.

REP 2014/303 - Sign. - Geen machtiging bewindvoerder om nalatenschap te verwerpen (Rechtbank Gelderland sector kanton 12 februari 2014, BM 28084, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014
M en V zijn gehuwd. Het vermogen van V is onder bewind gesteld als bedoeld in artikel 1:431 BW. M overlijdt. In zijn testament heeft M alle goederen van de nalatenschap aan V toegedeeld; hun kinderen hebben een geldvordering op V verkregen. Deze vordering is gedurende het leven van V niet-opeisbaar, ‘behoudens ingeval van faillissement of onder curatelestelling van […] mijn genoemde echtgenote’. De bewindvoerder verzoekt de kantonrechter hem machtiging te verlenen tot het verwerpen door V van de nalatenschap van M. In zijn verzoekschrift merkt de bewindvoerder op dat V is opgenomen in een AWBZ-instelling en dat zij na verwerping ruim voldoende vermogen overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien.

REP 2014/305 - Art. – 305. Partneralimentatie in de praktijk: is maatwerk mogelijk? (deel 1)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014 geschreven door Mr. drs. J.P.M. Bol
Welke mogelijkheden biedt de bestaande wetgeving om maatwerk te leveren bij de vaststelling van de partneralimentatie? Deze vraag kwam naar boven tijdens het symposium in Breukelen op 28 oktober 2013 over het wetsvoorstel wijziging partneralimentatie. De ervaringen blijken op dit terrein sterk uiteen te lopen. Reden voor de redactie van REP om dit thema de komende tijd extra onder de aandacht te brengen. In REP 2014/241, waarin verslag werd gedaan van het symposium werden lezers uitgenodigd om hun proceservaringen te delen. Het gaat om beschikkingen waarin de rechter zich heeft uitgelaten over een verzoek om limitering, fasering of nihilstelling van de alimentatie. Welke eisen worden gesteld aan de arbeidsinspanning van onderhoudsgerechtigde? Hanteren rechters daarvoor normen en zo ja welke? Welke rol speelt de zorg voor kinderen daarin? De achterliggende gedachte is dat een regeling op maat die recht doet aan de belangen van beide partijen, kan rekenen op meer acceptatie en minder strijd.

REP 2014/306 - Art. – 306. De uitsluitingsclausule bij vermenging van vermogens

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014 geschreven door Mr. C.M. Mellema Msc.
Voorheen gold onverkort de nominaliteitsleer voor vergoedingsrechten. Uit het gros van de jurisprudentie vloeit voort dat voor het bestaan van een vergoedingsrecht op de gemeenschap voldoende is dat de onder uitsluitingsclausule verkregen gelden in de gemeenschap zijn gevloeid. Er wordt niet gekeken waarvoor de gelden vervolgens precies zijn aangewend. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is evenwel van mening dat de besteding van het vermogen wel van invloed is op de omvang van het vergoedingsrecht. Na invoering van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen is artikel 1:87 BW van kracht, na 1 januari 2012 is derhalve de beleggingsleer van toepassing met uitzonderingen van die vergoedingsvorderingen zoals opgenomen in lid 3 en 4. Het is onder het huidige recht derhalve wel degelijk van belang waaraan de gelden zijn besteed. De vraag rijst dan ook hoe de jurisprudentie zich in de toekomst zal gaan ontwikkelen.

REP 2014/307 - Art. – 307. Internationale bevoegdheid in gezagskwesties: Hoe relevant is het belang van het kind?

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2014 geschreven door Mr. dr. I. Curry-Sumner
Internationale bevoegdheidsregels zijn vaak geschreven met het oog op de rechtszekerheid. Zij beogen duidelijke en objectieve regels te geven opdat partijen weten waar zij terechtkunnen om geschillen te beslechten. Zo ook op het gebied van het personen- en familierecht. Wel gaan steeds meer instrumenten rekening houden met materiële concepten, zoals ‘het belang van het kind’ bij de internationale bevoegdheidsregels inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Hoe gaat de Nederlandse rechter hiermee om?